ECLI:NL:RBROT:2025:11798 - Rechtbank Rotterdam - 22 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Team straf 3
Parketnummer: 10-386715-24 Datum uitspraak: 22 september 2025 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] , raadsvrouw mr. N.F. Christiansen, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2025.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
4 Waardering van het bewijs
4.1. Standpunt verdediging De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van twee onherstelbare vormverzuimen: de doorzoeking van de auto van de verdachte was onrechtmatig en de verbaliseringsplicht is geschonden. De verdachte ontkent stellig dat hij toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van zijn auto en er zijn voldoende aanwijzingen dat het proces-verbaal van bevindingen (op dit punt) onjuist is. De verdovende middelen die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs. Dit geldt eveneens voor de verdovende middelen die in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. Hij heeft immers alleen toestemming verleend voor de doorzoeking van zijn woning omdat hij als gevolg van de doorzoeking van de auto was aangehouden. Zonder de aangetroffen verdovende middelen is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging daarnaast aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de inhoud van de doos die in zijn auto lag.
4.2. Beoordeling door de rechtbank
Doorzoeking auto Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verdachte op 4 december 2024 staande werd gehouden in verband met een verkeerscontrole. De verdachte heeft desgevraagd, nadat hij is gewezen op de mogelijke gevolgen, toestemming verleend voor de doorzoeking van zijn voertuig. Het proces-verbaal dat zulks relateert is op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend door drie verbalisanten. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de waarheidsgetrouwheid van het proces-verbaal en de rechtmatigheid van de doorzoeking.
Feit 1 Bij de doorzoeking van het voertuig van de verdachte is een kartonnen doos aangetroffen. Na onderzoek door het NFI bleek dat er in de doos onder meer 4633 gram MDMA en 1746 gram amfetamine zat. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat er in de doos zat. Een vriend zou hem hebben gevraagd of hij iets wilde verdienen met het versturen van een pakketje. De verdachte kreeg via Signal een verzendlabel toegestuurd en heeft deze geprint. Vervolgens heeft de verdachte de doos opgehaald en is hij onderweg gegaan naar een pakketservice om de doos te versturen. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verdachte erg nerveus werd toen de verbalisanten de doos in zijn auto aantroffen. Daarnaast verklaren de verbalisanten dat de doos vreemd rook en dat op het verzendlabel een adres in Frankrijk stond. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat op grond van de bevindingen van de politie over het gedrag van de verdachte rond zijn staandehouding, het label op de doos en de geur van de doos komt vast te staan dat de verdachte wist, maar op zijn minst ernstige reden had om te vermoeden wat de inhoud van de doos was. Door deze doos alsnog naar Frankrijk te willen versturen heeft hij ook in dat laatste geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan handelingen gericht op de uitvoer van verdovende middelen. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 In de woning van de verdachte zijn eveneens verdovende middelen aangetroffen. De verdachte heeft bekend dat hij deze verdovende middelen voorhanden heeft gehad. Het onder 2 ten laste gelegde feit wordt daarom zonder nadere bespreking bewezen verklaard.
4.3. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1 hij op of omstreeks 4 december 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4633 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 1746 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2 hij op of omstreeks 4 december 2024 te Oosterhout, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 255 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5 Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
6 Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 Motivering straf
7.1. Algemene overweging De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2. Feiten waarop de straf is gebaseerd De verdachte is betrokken geweest bij de verlengde uitvoer van 4633 gram MDMA en 1746 gram amfetamine. De verdachte was op het moment dat deze verdovende middelen in zijn auto werden aangetroffen onderweg naar een pakketservice om deze naar Frankrijk te versturen. Daarnaast is in de woning van de verdachte nog eens 255 gram MDMA aangetroffen. De verdachte heeft door zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de internationale handel in harddrugs. Het gebruik van en de handel in harddrugs vormt een bedreiging van de volksgezondheid en zorgt voor veel overlast in de maatschappij.
7.3. Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1. Strafblad De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2. Rapportages Stichting Verslavingsreclassering GGZ heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 maart 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is al jaren bekend met verslavingsproblematiek en heeft meerdere behandelingen gevolgd binnen de verslavingszorg. Deze behandelingen hebben met perioden geleid tot abstinentie. Voorafgaand aan de tenlastelegging was er weer sprake van cocaïne- en cannabisgebruik. De verdachte is gediagnosticeerd met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Hij ervaart problemen op het gebied van psychosociaal functioneren. Sinds 2021 is er hulpverlening ingezet vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor praktische zaken. Er is ambulante begeleiding vanuit de verslavingszorg van Novadic-Kentron. Verder is er een behandeling bij GGZ Momentum gericht op verslavingsproblematiek en eventuele psychische problematiek. Dit traject is nog in de opstartende fase. Beschermende factoren zijn huisvesting, financiën (bewindvoering), contacten met familie en ondersteuning vanuit de WMO. De kans op recidive wordt laag ingeschat. Gelet op de reeds ingezette hulpverlening worden interventies of toezicht niet nodig geacht en wordt bij een veroordeling geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Een gevangenisstraf zal de opgestarte hulpverlening / behandeling doorbreken hetgeen gezien de lange wachtlijsten niet wenselijk wordt geacht.
7.4. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft de rechtbank verzocht af te wijken van de oriëntatiepunten voor straftoemeting en te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (45 dagen) in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van een uiterst kwetsbare verdachte die door zijn problematiek de risico’s van het nemen van beslissingen niet kan overzien. Daarnaast dreigt de verdachte als hij gedetineerd raakt zijn huisvesting, behandelplek en trajecten met betrekking tot schuldenaflossing en voorbereiding op het arbeidsproces kwijt te raken.
7.5. Conclusies van de rechtbank Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank ziet onvoldoende redenen om – zoals de verdediging heeft verzocht – een uitzondering te maken en een veel lagere straf op te leggen dan in soortgelijke zaken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte ook op zitting geen volledige openheid van zaken heeft willen geven. Wel wordt bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met zijn kwetsbaarheid, leeftijd en zijn motivatie om zijn leven een andere wending te geven. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden. De rechtbank ziet anders dan de officier van justitie geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien de omstandigheden die hebben geleid tot schorsing niet zijn gewijzigd en de rechtbank daaromtrent thans niet tot een andere afweging komt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
8 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9 Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
10 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter, en mrs. N.M. Ketelaar en L.N. Foppen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Beenakker, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1 hij op of omstreeks 4 december 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4633 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 1746 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 december 2024 te Rotterdam, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4633 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 1746 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2 hij op of omstreeks 4 december 2024 te Oosterhout, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 255 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.