Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11598 - Rechtbank Rotterdam - 1 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:115981 oktober 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht

Uitspraak inhoud

Team insolventie

insolventienummer: [nummer]

vonnis van: 1 oktober 2025

op het verzoek van:

[verzoekster], wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

Waar deze zaak over gaat Mevrouw [verzoekster] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor haar schulden te komen heeft mevrouw [verzoekster] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen. Daarnaast verzoekt mevrouw [verzoekster] om de ingangsdatum van de WSNP eerder vast te stellen dan de datum van dit vonnis. Dit verzoek wordt afgewezen.

De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1 De procedure

1.1. Mevrouw [verzoekster] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.

1.2. Het verzoek is behandeld op de zitting van 17 september 2025. Op de zitting zijn verschenen:

  • mevrouw [verzoekster] , verzoekster,
  • mevrouw [persoon A] , schuldhulpverlener van Geldplein.

2 De beoordeling van het verzoek

2.1. Mevrouw [verzoekster] kan worden toegelaten tot de WSNP als zij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en zij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat mevrouw [verzoekster] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.

2.2. Mevrouw [verzoekster] voldoet aan alle eisen en wordt toegelaten tot de WSNP.

Goede trouw

2.3. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat mevrouw [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.

2.4. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan mevrouw [verzoekster] dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin het mevrouw [verzoekster] kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van mevrouw [verzoekster] voor wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties harerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke. Mevrouw [verzoekster] heeft in de afgelopen drie jaar veel boetes laten ontstaan bij het CJIB. In totaal voor een bedrag van € 1.380,-. Deze boetes zien op snelheidsovertredingen en een boete voor rijden zonder geen of geldig keuringsbewijs. Deze schulden zijn niet te goeder trouw ontstaan en staan in beginsel aan toelating tot de WSNP in de weg.

Hardheidsclausule

2.5. Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid Fw, ondanks het ontbreken van goede trouw (artikel 288, eerste lid onder b) wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat mevrouw [verzoekster] de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden, onder controle heeft gekregen waardoor een wending ten goede is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. Mevrouw [verzoekster] heeft een van de twee auto’s – waarmee de verkeersboetes zijn gemaakt – nog wel op haar naam staan, maar niet meer feitelijk in haar bezit. De auto is overgedragen aan de leasemaatschappij. De andere auto waarmee de boetes zijn gemaakt heeft mevrouw [verzoekster] niet meer op haar naam staan. Het ontstaan van nieuwe boetes bij het CJIB is hierdoor niet meer te verwachten. Mevrouw [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij een oplossing wenst voor haar schulden. Voor de rechtbank is voldoende aannemelijk dat mevrouw [verzoekster] blijk heeft gegeven van een serieuze en saneringsgezinde houding. Bij de rechtbank is dan ook het vertrouwen ontstaan dat mevrouw [verzoekster] de verplichtingen uit de WSNP naar behoren zal nakomen.

Verplichtingen

2.6. De verplichtingen waaraan mevrouw [verzoekster] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.

2.7. Als mevrouw [verzoekster] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op mevrouw [verzoekster] kunnen verhalen.

Postblokkade

2.8. De eerste dertien maanden van het traject geldt in beginsel een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan mevrouw [verzoekster] .

Bevoegdheid rechtbank

2.9. De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van mevrouw [verzoekster] in Nederland ligt.

De ingangsdatum

2.10. Het WSNP-traject duurt in principe achttien maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is de termijn eerder te laten ingaan.

2.11. Mevrouw [verzoekster] verzoekt de termijn eerder te laten ingaan.

2.12. Een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald als vanaf die eerdere datum de verplichtingen die volgen uit het voorafgaande schuldhulpverleningstraject zijn nagekomen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag (het vtlb), moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. Het vtlb wordt berekend met de vtlb-calculator die via het internet beschikbaar is. Om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen, moet dus maandelijks sprake zijn van aflossingen die tenminste gelijk zijn aan het genoemde verschil tussen de netto inkomsten en het vtlb. Daarnaast moet er bij arbeidsgeschiktheid fulltime gewerkt worden of moet er aantoonbaar worden gesolliciteerd naar een fulltime baan.

2.13. De rechtbank kan op basis van de ingediende stukken en dat wat op de zitting is besproken niet vaststellen dat aan de vereiste verplichtingen is voldaan. Mevrouw [verzoekster] (en haar schuldhulpverlener) hebben op meerdere momenten de gelegenheid gehad om het verzoek eerdere ingangsdatum te onderbouwen. Dat is in ieder geval op de volgende momenten geweest: (1) bij indiening van het verzoekschrift, (2) na aanleiding van de oproepingsbrief en (3) één week na de mondelinge behandeling. Schuldhulpverlening heeft weleens waar op 23 september 2025 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd, maar deze zijn onvolledig (en mogelijk op sommige punten onjuist). Terwijl – in ieder geval – ter zitting duidelijk is opgesomd welke stukken er aan de rechtbank diende te worden overgelegd. De rechtbank kan dan ook niet controleren of mevrouw [verzoekster] gedurende het schuldhulpverleningstraject aan de vereiste verplichtingen heeft voldaan. Het voorgaande staat nog los van de vraag of de nieuwe schulden die tijdens het schuldhulpverleningstraject zijn ontstaan bij de Belastingdienst in de weg staan aan een eventuele eerdere ingangsdatum. Immers, mogen – om in aanmerking te komen voor een eerdere ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling – tijdens het schuldhulpverleningstraject geen bovenmatige of verwijtbare nieuwe schulden ontstaan. De rechtbank komt aan deze beoordeling niet toe, nu zij al tot het oordeel is gekomen dat niet is vast te stellen dat aan de vereiste verplichtingen is voldaan.

2.14. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat er geen eerdere ingangsdatum zal worden bepaald.

3 De beslissing

De rechtbank:

  • spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:

[verzoekster], geboren op [geboortedatum] -1991 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,handelend onder de naam [handelsnaam] , gevestigd [adres] , [postcode] [plaats] ;

  • benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema

en tot bewindvoerder E.A. de Snoo, gevestigd te Postbus 136, 2990 AC Barendrecht;

  • stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 1 oktober 2025 en de einddatum op 1 april 2027;

  • draagt de bewindvoerder op de post van mevrouw [verzoekster] in te zien;

  • bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:

  • zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,

  • voor zover de boedel toereikend is.

Dit is de beslissing van mr. M. Aukema, rechter, in samenwerking met S.R.L.T. Peek, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.[1]

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.


Voetnoten

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.