Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11549 - Rechtbank Rotterdam - 2 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:115492 oktober 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 2

Parketnummer: 10/130513-25 Raadkamernummer: 25/021525 Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het beroep als bedoeld in artikel 509hh, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), van:

[appellant] , appellant,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [adres] , [postcode] te [plaats 1] , voor deze zaak domicilie kiezende te (2514 AE) ’s-Gravenhage, aan de Koninginnegracht 53, ten kantore van zijn advocaat mr. P. Lootsma.

Procedure

Het beroepschrift is op 21 augustus 2025 ingediend.

Het beroep is op 18 september 2025 door de raadkamer met gesloten deuren behandeld. De de appellant, bijgestaan door de raadsman mr. S.W. Teuwen namens voornoemde advocaat, en de officier van justitie mr. N. Daalder zijn ter zitting gehoord.

Feiten

Op 29 april 2025 heeft de officier van justitie een gedragsaanwijzing als bedoeld artikel 509hh, tweede lid, Sv gegeven, inhoudende dat appellant zich met ingang van 29 april 2025 tot 27 juli 2025 zal onthouden van ieder contact met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en zich niet zal ophouden in/op/rond de [straat] te [plaats 2] .

Deze gedragsaanwijzing is op 22 juli 2025 met maximaal 90 dagen verlengd.

Inhoud van het beroep

De appellant heeft er in eerste instantie voor gekozen om geen beroep in te stellen tegen de oplegging van de gedragsaanwijzing, maar heeft besloten om dit alsnog te doen omdat deze aanwijzing tegen hem wordt gebruikt in een familierechtelijke procedure rondom de omgang met zijn kinderen. Het beroepschrift richt zich zowel tegen de oplegging als tegen de verlenging van de gedragsaanwijzing. De appellant is van oordeel dat de gedragsaanwijzing niet proportioneel is en daarom ten onrechte is opgelegd. Verlenging ervan was wettelijk niet mogelijk, omdat uit de Memorie van Toelichting volgt dat hiervoor is vereist dat de betrokken verdachte is gedagvaard, dan wel er een strafbeschikking is uitgevaardigd. In het geval van de appellant is van beide geen sprake. De verlenging van de gedragsaanwijzing is bovendien niet aan de appellant volgens de wettelijke vereisten bekend gemaakt. De gedragsaanwijzing en de verlenging daarvan zijn inhoudelijk onvoldoende gemotiveerd. Niet duidelijk is of en waarom uit de feiten waarvan de appellant wordt verdacht vrees voortkomt voor ernstig belastend gedrag jegens een of meer personen. De hem verweten incidenten hebben geruime tijd geleden plaatsgevonden, zodat zonder toelichting niet begrijpelijk is waarom maanden daarna alsnog een gedragsaanwijzing is opgelegd en vervolgens zelfs nog is verlengd.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat tegen de oplegging van de gedragsaanwijzing geen beroep meer open staat nu de initiële gedragsaanwijzing inmiddels is verlopen. De appellant dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van dit gedeelte van het beroep.

Ten aanzien van de verlenging van de gedragsaanwijzing heeft de officier van justitie geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Daartoe is gesteld dat zowel formeel als materieel aan de wettelijke vereisten is voldaan. De appellant is weliswaar na verhoor door de politie heengezonden, maar dit betekent niet dat geen vervolging wordt ingesteld. Het Openbaar Ministerie is voornemens om na afronding van het onderzoek de appellant alsnog te dagvaarden. Daarnaast is volgens de huidige wetgeving niet vereist om een verlenging van de gedragsaanwijzing aan de appellant te betekenen. Uit het beroepschrift wordt duidelijk dat hij inmiddels over de verlenging is geïnformeerd. Verlenging van de gedragsaanwijzing moet in het licht van de gerezen verdenking ook proportioneel worden geacht. Uit de toelichting in de verlengde gedragsaanwijzing blijkt voldoende waaruit de ernstige bezwaren tegen de appellant bestaan. De appellant is ook gehoord, dus hij wist waarvan hij wordt verdacht.

Beoordeling

De raadkamer dient te beoordelen of is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om een aanwijzing betreffende het gedrag te geven, en zo ja, of de gedragsaanwijzing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De officier van justitie is op grond van artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder b Sv bevoegd een verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen. Het vierde lid van artikel 509hh Sv bepaalt dat een gedragsaanwijzing maximaal 90 dagen van kracht blijft en dat verlenging ervan niet mogelijk is indien tegen de verdachte geen vervolging is ingesteld.

Initiële gedragsaanwijzing De rechtbank is van oordeel dat de appellant in het kader van de onderhavige procedure geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen de initiële gedragsaanwijzing, omdat deze inmiddels is geëindigd. Uitgaand van de mededeling van de officier van justitie dat de appellant op enig moment zal worden gedagvaard, kunnen aangevoerde grieven – bijvoorbeeld in het kader van een strafmaatverweer – aan de zittingsrechter bij behandeling van de strafzaak desgewenst opnieuw worden voorgelegd. De appellant zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep ten aanzien van het gedeelte dat ziet op de oplegging van de gedragsaanwijzing.

Verlenging van de gedragsaanwijzing Verlenging van de gedragsaanwijzing door de officier van justitie is volgens de wet niet mogelijk indien tegen de verdachte geen vervolging is ingesteld. Ter discussie staat wat in dit verband moet worden begrepen als daad van vervolging. De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze bepaling restrictief dient te worden uitgelegd en heeft in dit verband gewezen op de volgende passage uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2007-2008, 31467 nr. 3, onder 3.2.2):

Met de bevoegdheid tot het geven van een gedragsaanwijzing is beoogd dat de officier van justitie de verdachte een gedragsaanwijzing kan geven vooruitlopend op de berechting van de verdachte. In de praktijk is behoefte aan een maatregel die direct ingrijpen mogelijk maakt en niet hoeft te wachten op onherroepelijke strafrechtelijke afdoening van het strafbare feit door de rechter. Wel dient de periode tot de berechting zo kort mogelijk te worden gehouden. In de voorgestelde regeling is daarom bepaald dat de gedragsaanwijzing van kracht blijft gedurende maximaal 90 dagen dan wel – indien dit korter is – totdat het vonnis ter zake van het strafbare feit onherroepelijk is geworden. De periode van maximaal 90 dagen leidt ertoe dat het van belang is de verdachte op korte termijn op zitting te brengen. Verlenging is niet mogelijk indien de verdachte niet is gedagvaard dan wel geen strafbeschikking is uitgevaardigd.

De rechtbank stelt vast dat volgens deze uitleg niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor verlenging van de gedragsaanwijzing, nu op het moment van de verlenging – en ook ten tijde van de behandeling van het beroep in raadkamer – door het Openbaar Ministerie (nog) geen vervolging tegen de appellant was ingesteld. De tekst van de Memorie van Toelichting lijkt daarbij weinig ruimte te bieden voor een bredere interpretatie, gelet op de impact van de gedragsaanwijzing voor de betrokkene en ook vanwege het voorlopige karakter van de wettelijke bevoegdheid van de officier van justitie tot het afgeven hiervan.

Gepubliceerde rechtspraak rondom de vraag welke handelingen in wettelijke zin als daad van vervolging kunnen worden aangemerkt, concentreert zich vooral op de kwestie van de verjaring in de zin van artikel 72 Sr.[1] Vervolging wordt in dit verband door de Hoge Raad gedefinieerd als een daad welke erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen. Hoewel deze ruimere definitie ziet op een ander strafrechtelijk belang en daarmee in de onderhavige zaak niet één op één toepasbaar is, acht de rechtbank deze denklijn wel relevant bij de uitleg van bovengenoemde wettelijke bepaling.

Volgens de verlengde gedragsaanwijzing wordt de appellant verdacht van mishandeling en belaging van zijn (inmiddels ex-)partner. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het gaat om meerdere geweldsincidenten, waarbij ook kinderen zijn betrokken, dat het strafrechtelijk onderzoek hiernaar nog loopt en dat dit ook voor de appellant voldoende duidelijk moet zijn geweest. Het voornemen bestaat om de appellant op een later moment alsnog te dagvaarden. De rechtbank overweegt – ook in het licht van de beroepsmogelijkheid tegen de beslissing van de officier van justitie – dat niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om in dit soort gevallen, waarin het gaat om meerdere verdenkingen van overlastgevend gedrag en er bij de opsporing meer tijd nodig is om een afgewogen vervolgingsbeslissing te kunnen nemen, zaken ontijdig (pro forma) op zitting te brengen en daarmee de schaars beschikbare zittingscapaciteit bij de rechtbank onnodig te belasten. In dat verband acht de rechtbank van belang dat uit de tekst van de verlengde gedragsaanwijzing duidelijk wordt dat het opsporingsonderzoek ten tijde van de verlenging kennelijk nog niet was afgerond en dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor een (voorgenomen) sepotbeslissing. De rechtbank acht de beslissing tot verlenging van de gedragsaanwijzing daarmee rechtmatig genomen en ziet ook geen formele gebreken in de wijze waarop de appellant hierover is geïnformeerd.

Onderbouwing en proportionaliteit van de verlengde gedragsaanwijzing In de toelichting op de verlengde gedragsaanwijzing wordt volstaan met de opsomming van een aantal nummers van processen-verbaal uit het politiedossier. De bedoelde stukken bevinden zich niet in het raadkamerdossier en onduidelijk is of de appellant hierover beschikt. De appellant heeft ter zitting verklaard dat hij bezig is om via de civiele rechter een omgangsregeling te realiseren met zijn kinderen en dat, ook met het oog op het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag voor zijn werkgever, hij geen enkele intentie heeft om buiten de betrokken hulpverlenende instanties contact te zoeken met zijn ex-partner. De rechtbank stelt vast dat uit zijn justitiële documentatie blijkt dat de appellant niet eerder is veroordeeld.

De rechtbank acht onder de geschetste omstandigheden onvoldoende duidelijk op grond waarvan een voortzetting van de gedragsaanwijzing noodzakelijk en ook proportioneel zou zijn vanuit de vrees voor ernstig belastend gedrag van de appellant jegens een of meer personen. Zij zal het beroep voor zover dit ziet op de verlenging van de gedragsaanwijzing daarom gegrond verklaren en zal de beslissing tot verlenging van de gedragsaanwijzing vernietigen.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart de appellant niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit ziet op de oplegging van de initiële gedragsaanwijzing;

  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;

  • vernietigt de beslissing tot verlenging van de gedragsaanwijzing.

Deze beschikking is gegeven door: mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.

De rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Vgl. Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014.


Voetnoten

Vgl. Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014.