Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11540 - Rechtbank Rotterdam - 30 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1154030 september 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Uitspraak inhoud

Wrakingskamer

Zaak- en rekestnummer: C/10/707570 / HA RK 25-961

Beslissing van 30 september 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoekster], wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna te noemen: verzoekster, advocaat mr. P.L.G. Rens,

strekkende tot de wraking van

mrs. A.M.I. van der Does en K.T.F. Chocolaad-de Bos, rechters in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechters.

1 De procedure

1.1. Het verzoek van verzoekster strekt kennelijk tot wraking van twee rechters in de civiele zaken met zaak- en rekestnummers C/10/699214 / JE RK 25-935, C/10/706650 / JE RK 25-1898 en C/10/706164 / JE RK 25-1839 (‘de hoofdzaken’). De hoofdzaken betreffen verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling, verlenging van de uithuisplaatsing en tot het verlenen van vervangende toestemming voor het inschrijven bij een onderwijsinstelling met betrekking tot het minderjarige kind van verzoekster.

1.2. Het verloop van de procedure blijkt uit:

2 De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1. Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos overweegt de wrakingskamer als volgt. Verzoekster noemt in het wrakingsverzoek enkel uitlatingen, gedragingen en beslissingen van mr. A.M.I. van der Does. Verzoekster heeft niet gesteld, laat staan uitgelegd dat mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos tegenover haar vooringenomen is of de objectief gerechtvaardigde schijn daarvoor heeft gewekt. In zoverre zijn aan het verzoek tot wraking dan ook geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd. De wet schrijft voor dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek bekend zijn geworden en dat deze tegelijk moeten worden vermeld. Het wrakingsverzoek voldoet niet aan deze voorschriften. Om die reden kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Gezien het voorgaande wordt aan dat debat niet toegekomen.

2.2. Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen mr. A.M.I. van der Does overweegt de wrakingskamer als volgt. Aan de orde is de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoekster bekend waren geworden – zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist.

2.3. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. Verzoekster baseert haar wrakingsverzoek op uitlatingen, gedragingen en beslissingen van mr. A.M.I. van der Does van 24 juli 2025 en daarvóór. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan onmiddellijk nadat de feitelijke grond tot wraking bekend is geworden, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden, ook als in aanmerking wordt genomen dat verzoekster op 17 september 2025 een (overigens ongemotiveerd) verzoek om vervanging van de rechters heeft ingediend. Verzoekster heeft niet toegelicht waarom zij desondanks sinds 24 juli 2025 ongeveer twee maanden (en voor wat betreft de door haar in het wrakingsverzoek genoemde gedragingen van daarvoor: vele maanden) heeft laten verstrijken, voordat zij het wrakingsverzoek – overigens vlak voor de mondelinge behandeling in de hoofdzaken – heeft ingediend. Van verzoekster had mogen worden verwacht dat zij haar wrakingsverzoek binnen enkele dagen na 24 juli 2025 had ingediend óf had uitgelegd waarom dat niet van haar kon worden verwacht. Het verzoek is dus te laat gedaan. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat ook jegens mr. Van der Does geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Gezien het voorgaande wordt aan dat debat niet toegekomen.

2.4. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het wrakingsverzoek.

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1. verklaart verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de rechters Van der Does en Chocolaad-de Bos in de civiele zaken met zaak- en rekestnummer C/10/699214 / JE RK 25-935, C/10/706650 / JE RK 25-1898 en C/10/706164 / JE RK 25-1839.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, voorzitter, mr. G.A. Bouter-Rijksen en mr. J. van Dort, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en uitgesproken op 30 september 2025.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.