Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11418 - Rechtbank Rotterdam - 30 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1141830 september 2025

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 25/3669

(gemachtigde: mr. M. Shaaban),

en

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

  1. Deze uitspraak gaat over het opleggen van een onderzoek naar het alcoholgebruik van eiser. Eiser is het niet eens met het opleggen van het onderzoek. Aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het opleggen van het onderzoek.

Procesverloop

  1. Het CBR heeft in een besluit van 12 december 2024 aan eiser een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd. Met het bestreden besluit van 8 april 2025 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Toma als tolk en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Het CBR heeft aan eiser een onderzoek naar zijn alcoholgebruik (het onderzoek) opgelegd, omdat hij in de avond van 2 december 2024 is staandegehouden door de politie en heeft geweigerd mee te werken aan een bevel tot medewerking aan ademanalyse. In een proces-verbaal van deze aanhouding staat - zakelijk samengevat - het volgende.

  2. De verbalisanten wilden bij eiser een voorlopig ademonderzoek afnemen. De verbalisanten zouden hierbij gebruik hebben gemaakt van een tolk in de Arabische taal. Het voorlopig onderzoek leidde niet tot een uitslag aangezien de luchtstroom werd onderbroken. De verbalisanten roken dat de adem van eiser naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook, ook waren zijn ogen bloeddoorlopen en had hij verkleinde pupillen. De verbalisanten hebben eiser vervolgens aangehouden en voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De verbalisanten hebben aan eiser een bevel opgelegd tot medewerking aan een ademanalyse onderzoek. De verbalisant verklaart dat de hulpofficier van justitie met een tolk heeft uitgelegd hoe de verdachte bij de ademanalyse zou moeten blazen. Ook dit onderzoek werd door eiser onderbroken door het te vroeg stoppen met blazen.

  3. Normaliter legt het CBR in deze gevallen een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) op. In gevallen waarbij de betrokkene onvoldoende Nederlands spreekt wordt echter een onderzoek naar het alcoholgebruik opgelegd. Eiser spreekt onvoldoende Nederlands om een EMA te volgen en dus heeft het CBR het onderzoek opgelegd.

Toetsingskader

  1. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Mocht het CBR het proces-verbaal ten grondslag leggen aan het besluit?

  1. Eiser voert aan dat het CBR niet heeft mogen uitgaan van de informatie uit het proces-verbaal. De verbalisanten hebben Google Translate gebruikt om met eiser te communiceren. De verbalisanten kunnen niet verifiëren of wat zij aan eiser hebben uitgelegd ook is overgekomen bij hem. Eiser stelt onvoldoende in de gelegenheid te zijn gesteld om mee te werken aan de ademanalyse. Na het inschakelen van de tolk heeft hij slechts eenmalig de kans gekregen om te blazen, dat is onvoldoende. Ten onrechte is de optie van een bloedproef niet als alternatief besproken. In geval van mislukking van de ademanalyse of indien deze om medische redenen niet kan plaatsvinden, moet de bloedproef zo spoedig mogelijk door een arts worden afgenomen.

7.1. Volgens vaste jurisprudentie mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of -belofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Als die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan het vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 ten grondslag kunnen worden gelegd.[1] In dit uitgangspunt ligt besloten dat verbalisanten van de politie als ervaringsdeskundigen voldoende in staat moeten worden geacht te observeren en te registreren en er (in het algemeen) geen belang bij hebben om in het proces-verbaal onjuistheden op te nemen of relevante omstandigheden weg te laten.

7.2. Eiser heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal. Het CBR mocht daarom uitgaan van de juistheid daarvan en het proces-verbaal ten grondslag leggen aan de oplegging van het onderzoek. Daargelaten of eiser voor zijn aanhouding voldoende de kans heeft gehad om de voorlopige blaastest af te leggen, heeft hij op het politiebureau deze kans wel voldoende gehad. Eiser heeft op het politiebureau na zijn aanhouding en na de uitleg door de tolk, en dus niet Google Translate, blijkens de bij het proces-verbaal gevoegde testuitslag drie kansen gehad om de blaastest af te leggen. De uitslag van de ademanalyse laat zien dat eiser alle drie de keren niet goed heeft geblazen. De hoeveelheden µg/l die wel zijn vermeld in de resultaten, waar de gemachtigde van eiser tijdens de zitting op wees, zien op de kalibratiehoeveelheden voor de meetapparatuur en niet op een bij eiser gemeten gehalte. Dat gehalte kon immers niet worden gemeten omdat eiser onvoldoende lang blies. Het CBR heeft aan het voorgaande de conclusie mogen verbinden dat eiser zijn medewerking heeft geweigerd. Bovendien heeft eiser zelf verklaard in zijn verhoor dat hij medewerking weigerde. Eiser heeft het proces-verbaal van zijn verhoor niet ondertekend, maar dat betekent niet dat daarom niet van de juistheid van het proces-verbaal kan worden uitgegaan. Overigens wijst de rechtbank erop dat in het proces-verbaal staat dat eiser alleen wilde tekenen als hij zijn rijbewijs terug zou krijgen. In dat licht komt aan die weigering geen betekenis toe. De rechtbank is niet bekend met een rechtsregel die de verbalisanten verplicht om een bloedproef af te nemen als onvoldoende medewerking wordt verleend aan de ademtest. Aangezien er geen resultaat is vastgesteld, hoefde eiser ook niet in de gelegenheid te worden gesteld om een contra-expertise te laten uitvoeren.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het CBR het onderzoek aan eiser heeft mogen opleggen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Als op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 94) bij de politie een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doet zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.

Op grond van artikel 131 van de WVW 94 en artikel 11, eerste lid, onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) legt het CBR een EMA op indien de betrokkene weigert mee te werken aan een ademanalyse onderzoek.

Op grond van artikel 23, eerste lid, onder e, en artikel 12, onder b, van de Regeling komt een betrokkene niet in aanmerking voor een EMA indien blijkt dat hij de Nederlandse taal dan wel een andere taal waarin de educatieve maatregel alcohol en verkeer wordt gegeven, niet of niet in voldoende mate beheerst. De EMA wordt slechts in de Nederlandse taal aangeboden. In deze gevallen wordt een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd, zijnde een onderzoek naar het alcoholgebruik.

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2551 en 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1519.


Voetnoten

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2551 en 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1519.