Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/11613

gemachtigde: mr. P.A. van Lange,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV, gemachtigde: L. Veenman.

Procesverloop

Met het besluit van 24 april 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser vanaf 7 juni 2022 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde uitkering (WGA-uitkering) toegekend. Het arbeidsongeschiktheids-percentage van eiser is daarbij vastgesteld op 61,31%.

Met het besluit van 29 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het UWV heeft op 6 januari 2025 een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Eiser, laatstelijk werkzaam als servicemedewerker, heeft zich op 9 juni 2020 ziekgemeld voor dit werk. Op 7 maart 2022 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.

  2. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag heeft een verzekerings-geneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiser op 20 april 2023 op het spreekuur gezien. Op 20 april 2023 heeft de verzekeringsarts een FML opgesteld, die geldig is vanaf 7 juni 2022. Daarin zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.

De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiser niet meer in staat is het eigen werk als servicemedewerker te verrichten. Wel heeft hij met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser drie gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) verdiend kan worden ligt 61,31% lager dan eisers maatmaninkomen. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.

  1. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die aanwezig was ter hoorzitting van 2 september 2024 en die eiser aansluitend aan de hoorzitting heeft gesproken en onderzocht, in zijn rapportage van 9 september 2024 geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van de door de primaire verzekeringsarts aangegeven beperkingen in de FML.

De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is blijkens het rapport van 24 oktober 2024 tot de conclusie gekomen, dat eiser in staat is de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. Hij heeft de conclusie van de arbeidsdeskundige omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven. Met het bestreden besluit heeft het UWV, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het primaire besluit gehandhaafd.

Standpunt eiser

  1. In beroep voert eiser aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Eiser verwijst naar het gestelde in het bezwaarschrift. Verder voert eiser aan dat de bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage gebruikte indexcijfer niet juist is.

Stadpunt van het UWV

  1. Bij verweerschrift van 6 januari 2025 heeft het UWV onderbouwd dat bij de berekening van eisers arbeidsongeschiktheidspercentage het juiste indexcijfer is gebruikt.

Toetsingskader

6.1. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatman-inkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

6.2. In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.

Beoordeling van het bestreden besluit

  1. De rechtbank dient te beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 61,31%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.

  2. De rechtbank gaat voorbij aan de verwijzing in de beroepsgronden naar de gronden in bezwaar nu het UWV in het bestreden besluit op die gronden reeds gemotiveerd is ingegaan. Eiser heeft met een enkele verwijzing naar zijn bezwaren niet onderbouwd waarom die weerlegging onjuist of onvolledig zou zijn.

  3. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift en op de hoorzitting van 2 september 2024, het aansluitend aan de hoorzitting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgevoerd lichamelijk en psychisch onderzoek en de medische informatie afkomstig van de behandelend sector en de bedrijfsarts. Het medisch onderzoek heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.

  4. Wat eiser in beroep aanvoert geeft geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Het is de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser. De beroepsgrond van eiser dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen, kan de rechtbank niet volgen.

In de rapportage van 9 september 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om op grond van de in bezwaar door eiser aangevoerde gronden de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde FML aan te passen. Daarbij wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat een FML geen opsomming is van geuite klachten en ervaren beperkingen en dat bij het opstellen van de FML niet de subjectieve klachtenervaring doorslaggevend is, maar de mate waarin de beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser in beroep ook geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat hij op de datum in geding meer beperkingen had dan in de FML is vastgesteld. Ook van andere aanknopingspunten voor twijfel is de rechtbank niet gebleken.

  1. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. Er is geen grond voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde drie functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 oktober 2024, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op inzichtelijke wijze uiteen heeft gezet waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen in zijn bevindingen. Ook anderszins is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet gebleken.

  2. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de door de arbeidsdeskundigen voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen van 61,31%, meer dan 35% maar minder dan 80%. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser de enkele stelling dat het UWV niet het juiste indexcijfer heeft gebruikt, ook na de motivering van het UWV in het verweerschrift van 6 januari 2025, niet onderbouwd heeft. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van het gehanteerde indexcijfer te twijfelen. De conclusie is dan ook dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser juist vastgesteld is door het UWV.

Conclusie en gevolgen

  1. Het voorgaande betekent dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op de datum in geding 61,31% arbeidsongeschikt was. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van C.E. Delvaux, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.