Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/7018

gemachtigde: mr. A.M. Bezuijen,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV, gemachtigde: mr. T. Rook.

Procesverloop

Bij het besluit van 15 september 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.

Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Eiseres heeft het UWV op 8 mei 2024 schriftelijk medegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit te nemen op zijn bezwaar.

Bij besluit van 23 juli 2024 heeft het UWV aan eiseres een dwangsom ter hoogte van € 1.442,- toegekend.

Bij brief van 12 juli 2024 heeft eiseres een beroepschrift ingediend wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.

Bij besluit van 20 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV alsnog beslist op het bezwaar van eiseres en dit bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming

  1. Eiseres is op 8 februari 2021 uitgevallen voor haar werk als tandartsassistente. Na het verstrijken van de voor eiseres geldende wachttijd heeft zij een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Deze aanvraag is voor het UWV aanleiding geweest om een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek te doen.

  2. Verweerders arts heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en zijn bevindingen neergelegd in zijn rapport van 17 augustus 2023. De conclusie van het rapport is dat eiseres verminderde benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 augustus 2023 zijn beperkingen van eiseres aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres geconcludeerd dat zij niet meer in staat is het eigen werk als tandartsassistente te verrichten. Wel heeft hij met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres vijf gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) verdiend kan worden ligt 33,77% lager dan het maatmaninkomen van eiseres. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen.

  3. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 augustus 2024 geconcludeerd dat het primaire onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. Hij concludeert dat de primaire arts bij het opstellen van het belastbaarheidsprofiel van eiseres voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiseres zoals die vastgesteld konden worden. Wel heeft hij een toevoeging in de rubriek ‘omgevingseisen’ van de FML aangebracht in die zin dat eiseres beperkt is voor buitenwerk en blootstelling aan zonlicht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervolgens in zijn rapport van 18 september 2024 tot een gewijzigde functieduiding gekomen. Hij heeft op basis van het maatmanloon, afgezet tegen de nieuwe mediaan, de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 33,52%. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Standpunt van eiseres

  1. In beroep voert eiseres aan meer beperkt te zijn dan door het UWV is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende rekening gehouden met de reële beperkingen waardoor er functies zijn geduid die in werkelijkheid de belastbaarheid van eiseres overschrijden. Bij eiseres is sprake van post-covidklachten. Het is een klachtenbeeld zonder dat er sprake is van een aangetroffen feitelijk medisch substraat. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar het medisch advies van LechnerConsult van 27 november 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende duidelijk gemaakt op basis waarvan de beperkingen in de FML zijn aangenomen. De verzekerings-geneeskundige beoordeling is dan onzorgvuldig en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Ter zitting heeft eiseres haar standpunt opnieuw naar voren gebracht. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de ergotherapie te zwaar voor haar was, dat rust het enige is wat helpt en dat er geen andere medische informatie dan reeds in het dossier aanwezig is beschikbaar is.

Wettelijk kader

5.1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 4 van de Wet WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Gedeeltelijk arbeidsgeschikt in de zin van artikel 5 is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

5.2. Bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Aangezien het UWV alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres en daarbij ook de volledige dwangsom heeft toegekend, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Eiseres zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat beroep. Er bestaat wél aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Hier zal de rechtbank later in de uitspraak op terugkomen.

  2. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit van 20 september 2024.

  3. Ter beoordeling staat of het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 6 februari 2023 terecht heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 33,52%.

  4. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, een anamnese, het afgenomen dagverhaal, een lichamelijk en psychisch onderzoek door de primaire arts, het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting in bezwaar in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep die met eiseres heeft gesproken en die eiseres heeft onderzocht en alle tot dan toe beschikbare medische informatie afkomstig van de behandelend huisarts, ergotherapeut, fysiotherapeut en van de bedrijfsarts. Er is geen reden het onderzoek niet zorgvuldig te achten.

  5. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.

Uit het gestelde in het beroepschrift volgt niet dat het UWV een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres per 6 februari 2023. Voorts is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten als zodanig of om een gestelde diagnose, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiseres in dat verband heeft aangevoerd legt – zonder af te doen aan de beleving door eiseres van de door haar ervaren medische klachten – tegenover de gemotiveerde medische oordelen van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om de door de primaire arts vastgestelde FML aan te passen en waarom hij een toevoeging in de rubriek ‘omgevingseisen’ van de FML heeft aangebracht in die zin dat eiseres beperkt is voor buitenwerk en blootstelling aan zonlicht. Hij heeft daarbij inzichtelijk gemotiveerd dat er bij eiseres geen sprake is van volledige arbeidson-geschiktheid omdat eiseres niet voldoet aan een van de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit. Zo is er bij eiseres geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus vanwege een ernstige psychische stoornis. Verder is duidelijk dat er bij eiseres geen sprake is van andere uitzondering categorieën zoals onder andere ADL-afhankelijkheid, opname of bedlegerigheid. Er is dan ook terecht een FML opgesteld. Ten aanzien van de psychische klachten overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door de primaire arts vastgesteld beperkingen passend zijn. Hij ziet geen reden om in bezwaar een verdergaand beperkte psychische belastbaarheid van eiseres aan te nemen. Hij overweegt dat eiseres klachten ervaart ten aanzien van concentratie en geheugen, die samengevat kunnen worden als klachten op cognitief gebied. Daarbij merkt hij op dat uit het eind 2021 verricht neropsychologisch onderzoek (NPO) volgt dat er geen cognitieve functiestoornissen geobjectiveerd kunnen worden. De verzekeringsarts overweegt vervolgens dat in de periode tussen het NPO en de datum in geding 6 februari 2023 het medisch beeld van eiseres in essentie niet gewijzigd is. Daarbij merkt hij op dat er geen medische reden is om niet auto te kunnen rijden en dat er geen duidelijk medisch reden is om eiseres op het item ‘conflicthantering’ meer beperkt te achten dan thans in de FML is vastgesteld. Ten aanzien van de lichamelijk belastbaarheid overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er in bezwaar geen reden is om een verdergaande beperkte lichamelijke belastbaarheid aan te nemen. Hij stelt wel vast dat er een discrepantie is tussen de ernst van de ervaren lichamelijke beperkingen enerzijds en de geobjectiveerde afwijkingen anderzijds. Daarbij merkt hij op dat bij een Wet WIA beoordeling moet worden vastgesteld of de ernst van de gepresenteerde klachten voldoende verklaard kunnen worden vanuit de gevonden en geobjectiveerde afwijkingen. Daarbij merkt hij vervolgens op dat de ingebrachte informatie van ergotherapeut en fysiotherapeut in dit verband geen ander licht op de zaak werpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er verder geen aanvullende beperkingen vastgesteld worden. Ook ziet hij geen aanleiding om een ruimere urenbeperking vast te stellen dan door de primaire arts is vastgesteld. Daarbij stelt hij vast dat er in de bezwaarfase geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die een ander licht werpen op de zaak.

  1. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres in beroep geen medische informatie heeft ingebracht waaruit naar voren komt dat zij op 6 februari 2023 meer beperkingen heeft dan in de FML is vastgesteld. Ook betrekt de rechtbank bij zijn oordeel dat de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts medisch adviseur van LechnerConsult in zijn rapport van 27 november 2024 concludeert dat er geen medisch-objectieve bevindingen zijn op basis waarvan zwaardere beperkingen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn vastgesteld kunnen worden aangewezen. De enkele opmerking van deze arts dat bij het ontbreken van een feitelijk medisch substraat – wat volgens hem inherent is aan post-covidklachten – niet duidelijk is waarom eiseres niet zwaarder of juist lichter beperkt is geacht, is onvoldoende om te twijfelen aan de gemotiveerde bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

  2. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. Er is geen grond voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies de mogelijkheden van eiseres op 6 februari 2023 overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres op die datum geacht moeten worden geschikt te zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, blijkens diens rapport van 18 september 2024, overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gehad over de geduide functies met SBC-codes 111334 en 516080, waaruit op begrijpelijke wijze volgt dat die binnen de mogelijkheden van eiseres liggen.

  3. Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 33,52%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door het UWV dus terecht bepaald op meer dan 35%.

  4. Voor zover eiseres heeft willen stellen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, volgt uit voorgaande dat daarvan geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

  2. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard. Het griffierecht dat eiseres heeft betaald voor het beroep tegen het niet-tijdig beslissen wordt geacht mede te zijn voldaan voor het beroep tegen het besluit van 20 september 2024. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1775. Omdat de rechtbank dat beroep ongegrond verklaart, bestaat geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

  3. Eiseres krijgt wél een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt voor het instellen van beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Het UWV heeft namelijk niet tijdig op het bezwaar van eiseres beslist. Eiseres heeft vervolgens een geldige ingebrekestelling verstuurd en het UWV heeft pas na het instellen van het beroep het bestreden besluit genomen. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift vanwege het niet-tijdig beslissen op het bezwaar met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank past de wegingsfactor ‘licht’ toe, omdat de proceskostenvergoeding alleen wordt toegekend voor het beroepschrift niet-tijdig beslissen waarin het enkel gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:

€ 453,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van C.E. Delvaux, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.