Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11200 - Rechtbank Rotterdam - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1120024 september 2025

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/4648

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),

en

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van de laattijdige aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het UWV heeft die aanvraag terecht afgewezen, omdat de door eiser overgelegde medische stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de vaststelling dat eiser op zijn achttiende verjaardag of binnen vijf jaar daarna duurzaam geen arbeidsvermogen had.

Procesverloop

Met het besluit van 12 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een Wajong-uitkering afgewezen.

Met het besluit van 22 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de gronden daarvan aangevuld bij brieven van 11 september 2024 en 28 juli 2025, waarbij medische stukken zijn gevoegd.

Het UWV heeft daarop gereageerd met een verweerschrift en aanvullende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 oktober 2024 en 14 augustus 2025.

De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn moeder en begeleider, en bijgestaan door zijn gemachtigde, de tolk M. Ates, en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1988, heeft op 15 september 2023 een aanvraag ‘beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend ter verkrijging van een Wajong-uitkering. Hij heeft daarbij een tweetal (vertaalde) rapporten van een Bulgaarse psychiater van 2015 en 2021 overgelegd. Het UWV heeft met het primaire besluit de aanvraag om een Wajong-uitkering afgewezen, omdat eiser op zijn achttiende verjaardag niet in Nederland of een land van de EU, EER of Zwitserland woonde.

  2. In bezwaar heeft eiser zijn geboortebewijs overgelegd, waaruit blijkt dat hij in Bulgarije is geboren en dat hij daar op zijn achttiende woonde. Het UWV heeft daarop een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat op grond van de aangeleverde informatie niet te beoordelen is of eiser op zijn achttiende, dan wel drieëntwintigste verjaardag over arbeidsvermogen beschikte.

Zelfs al zou eiser beperkingen hebben in de relevante periode van [geboortedatum] 2006 tot [geboortedatum] 2011 (de relevante periode), dan houdt dit niet per definitie in dat hij geen arbeidsvermogen had, of dit niet had kunnen ontwikkelen. De ingediende medische stukken zien op een periode na zijn drieëntwintigste verjaardag en spreken van een verslechtering van de medische situatie van eiser, waardoor ook geen medisch onderzoek met terugwerkende kracht mogelijk is. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen, waarbij de afwijzing op gewijzigde grondslag is gehandhaafd.

  1. Eiser kan zich niet verenigen met de conclusie van het UWV dat niet kan worden vastgesteld of hij op zijn achttiende verjaardag arbeidsvermogen had en/of hij zijn arbeidsvermogen binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag blijvend heeft verloren. Hij betoogt dat op basis van de beschikbare medische informatie wel degelijk kan worden vastgesteld dat hij op zijn achttiende verjaardag beperkingen had als gevolg van ziekte en/of gebrek. De verzekeringsarts merkt op dat op enig moment sprake is van een verslechtering, maar die ziet slechts op het gedrag van eiser richting familieleden. De combinatie van ontwikkelingsachterstanden, gebrek aan formele opleiding en werkervaring, cognitieve en neurologische beperkingen en significante gedragsproblemen wijzen erop dat hij niet in staat was om regulier werk uit te voeren of zich in een werksetting te handhaven. De verzekeringsarts had dan ook de criteria voor een Wajong-uitkering kunnen beoordelen en gelet op de aard en de ernst van de beperkingen is eiser van mening dat niet in geschil kan zijn dat de beperkingen van duurzame aard zijn.

Toetsingskader

De toepasselijke regels 4. Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene vanaf zijn achttiende verjaardag of tijdens studie duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft.

4.1. Een betrokkene heeft geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.[1] Het UWV moet beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden.

4.2. Als de betrokkene niet voldoet aan de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, kan hij op grond van het tweede lid van artikel 1a:1 alsnog als jonggehandicapte worden aangemerkt, als hij op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag jonggehandicapte is geworden.

4.3. Het ontbreken van arbeidsvermogen moet daarnaast ook duurzaam zijn. Onder duurzaam geen arbeidsvermogen hebben wordt verstaan dat het arbeidsvermogen zich niet kan ontwikkelen.[2] De beoordeling van het arbeidsvermogen wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.[3]

Beoordeling door de rechtbank

  1. Niet ter discussie staat dat eiser op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen had in de zin van de Wajong. Hier gaat het om de beantwoording van de vraag of dat ook al zo was op eisers achttiende verjaardag of in de periode van vijf jaar daarna, waarbij het beroep zich toespitst op de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het UWV.

  2. Eiser heeft de aanvraag niet rond zijn achttiende verjaardag ingediend, maar op latere leeftijd. Er is daarmee sprake van een laattijdige aanvraag, waardoor bij de aanvraag moet worden teruggekeken in de tijd. Bij een laattijdige aanvraag moet, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, beoordeeld worden of eiser op grond van artikel 1a:1, tweede lid, alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat hij (in dit geval) op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden.[4]

6.1. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) ligt de bewijslast en dus ook het bewijsrisico bij een laattijdige Wajong-aanvraag bij de aanvrager.[5] Het is dan aan eiser om zijn standpunt met bewijsstukken te onderbouwen. Voor zover onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de gezondheidstoestand van eiser op de van belang zijnde data, en het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, komen deze omstandigheden voor risico van eiser.

  1. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle door eiser overgelegde medische informatie bij haar oordeel heeft betrokken. Zij heeft daarbij navolgbaar uitgelegd waarom die informatie, die dateert van ruim na de relevante periode, onvoldoende specifiek is om daaruit de door eiser gewenste conclusie te kunnen trekken. In dat verband heeft zij erop gewezen dat uit de informatie blijkt dat de medisch toestand van eiser na 2015 is verslechterd, wat ook in de weg staat aan het alsnog kunnen vaststellen van de beperkingen in de relevante periode.

Voor de opvatting van eiser dat de bestaande verstandelijke beperkingen van eiser uitsluiten dat hij ooit arbeidsvermogen kan hebben gehad, vindt de rechtbank in de medische stukken ook geen grond. In de rapportage van de verzekeringsarts van 26 januari 2024 staat daarover dat ook indien er beperkingen zijn ten aanzien van het leren van vaardigheden en het zelfstandig kunnen ondernemen van een taak, dit niet zonder meer betekent dat arbeidsvermogen ontbreekt.

  1. Nu volgens de reeds aangehaalde rechtspraak van de Raad de bewijslast en het bewijsrisico gezien zijn laattijdige aanvraag bij eiser ligt, volgt uit voorgaande dat het UWV bij het bestreden besluit de Wajong-uitkering op goede gronden heeft geweigerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in te gaan op het ter zitting gedane verzoek van eiser om een deskundigenbericht in te winnen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Het UWV heeft de aanvraag van eiser om een Wajong-uitkering terecht afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Zie artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.

Zie artikel 1a:1, zesde lid, van de Wajong.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.

Zie onder andere de uitspraak van de Raad van 8 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:61.


Voetnoten

Zie artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Zie artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.

Zie artikel 1a:1, zesde lid, van de Wajong.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565.

Zie onder andere de uitspraak van de Raad van 8 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:61.