Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11199 - Rechtbank Rotterdam - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1119924 september 2025

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/455

(gemachtigde: mr. E.B. Jobse),

en

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Het gaat in deze zaak over de vraag of het UWV terecht de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) gedurende vier maanden met 25% heeft verlaagd, omdat zij zich niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft gehouden. De rechtbank komt tot conclusie dat het UWV terecht de maatregel aan eiseres heeft opgelegd.

Procesverloop

Met het besluit van 16 mei 2023 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiseres verlaagd met 25% voor de periode van 21 maart 2023 tot en met 20 juli 2023 (de maatregel).

Met het besluit van 30 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de maatregel ongegrond verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Overwegingen

Vaststaande feiten

  1. Eiseres was werkzaam als uitzendkracht bij [werkgever] B.V. (de werkgever). Zij heeft zich daar ziek gemeld op 5 juli 2022. De werkgever is eigenrisicodrager (ERD) en laat zich voor de uitvoering van haar taken als ERD bijstaan door de [arbodienst] . Op 6 maart 2023 heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat eiseres het ingezette re-integratietraject moet voortzetten door bij [werkplek] (de werkplek) passende werkzaamheden uit te voeren tijdens vier uren per dag, gedurende drie dagen per week. Omdat eiseres daar van 7 maart tot 3 april 2023 niet is verschenen, heeft de werkgever op 3 april 2023 het UWV schriftelijk verzocht eiseres de maatregel op te leggen. Omdat eiseres zonder overleg met de werkgever niet op de werkplek is verschenen, heeft het UWV desverzocht eiseres de maatregel opgelegd en die bij het bestreden besluit gehandhaafd.

Toepasselijke regelgeving

  1. Op grond van artikel 29g, eerste lid, van de ZW is de verzekerde die ziekengeld ontvangt verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. In het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel is bepaald dat de verzekerde die ziekengeld ontvangt ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval verplicht is mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn inschakeling in de arbeid, die het UWV wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot verrichten van passende arbeid. Onder e is bepaald dat de verzekerde tevens gehouden is te voldoen aan de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak en het re-integratieplan.

Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder k, weigert het UWV het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend indien de verzekerde een hem op grond van artikel 29g opgelegde verplichting niet nakomt. In artikel 45, tweede lid, van de ZW is bepaald dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van artikel 63a, eerste lid, verricht de ERD de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen. Op grond van het tweede lid treedt bij de uitvoering van het eerste lid de ERD voor de toepassing van artikel 29g, tweede lid, in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. In het Maatregelenbesluit en in de Beleidsregel maatregelen UWV (de Beleidsregel) zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel.

Op grond van artikel 6, vierde lid, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit wordt het niet voldoen aan de verplichting zoals bedoeld in artikel 29g van de ZW ingedeeld in de derde categorie en wordt de hoogte en duur van een op te leggen maatregel vastgesteld op 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden, met een minimum van € 25,-.

In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel is bepaald dat het percentage van de maatregel wordt verlaagd of verhoogd indien verminderde of verhoogde ernst of verwijtbaarheid van het niet naleven van de verplichting daartoe aanleiding geven. In het tweede lid, aanhef en onder b, is bepaald dat van verminderde ernst of verwijtbaarheid sprake is indien het niet naleven van de verplichting, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene of de omstandigheden waaronder het niet naleven van de verplichting heeft plaatsgevonden, hem slechts in beperkte mate kan worden aangerekend. In artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregel is bepaald dat bij het niet naleven van een verplichting uit de derde categorie de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld op 15 procent indien er sprake is van verminderde ernst of verwijtbaarheid, en op 50 procent indien er sprake is van verhoogde ernst of verwijtbaarheid.

Bespreking beroepsgronden

  1. Eiseres betoogt primair dat het UWV ten onrechte aan de oplegging van de maatregel ten grondslag heeft gelegd dat zij niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan door niet te verschijnen op de werkplek. Volgens haar heeft zij zich op

7 maart 2023 op de werkplek ziekgemeld en is daar toen met toestemming vertrokken. Zij bestrijdt verder dat zij bij de werkgever heeft gemeld dat zij vanaf 21 maart 2023 was hersteld.

3.1. Dat betoog faalt. Uit de spreekuurverslagen van de bedrijfsarts van 6 en 27 maart 2023 blijkt dat eiseres in staat werd geacht op de werkplek te re-integreren. Nu eiseres geen informatie heeft overgelegd die dat weerspreekt, moet de conclusie zijn dat zij ten onrechte niet op de werkplek is verschenen en daarmee wekenlang niet aan haar reintegratieverplichtingen heeft voldaan. Overigens vindt de rechtbank in de e-mails van 3 april 2023 van de werkgever aan [arbodienst] onderscheidenlijk eiseres grond om aan te nemen dat eiseres zelf tegenover de werkgever heeft verklaard tot 21 maart 2023 ziek te zijn geweest.

  1. Het subsidiaire betoog dat het UWV ten onrechte geen verminderde verwijtbaarheid heeft aangenomen en dat de maatregel disproportioneel is, slaagt evenmin.

Wat betreft de verminderde verwijtbaarheid heeft eiseres geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die grond vormen voor het oordeel dat het niet naleven van de reintegratieverplichting haar slechts in beperkte mate kan worden aangerekend. Dat eiseres onwetend is geweest van haar verplichtingen is niet aannemelijk geworden, te minder nu ook telefonisch en mailcontact tussen haar en de werkgever hierover heeft plaatsgevonden. Wat betreft de disporportionaliteit overweegt de rechtbank dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om ‘het meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de inschakeling in de arbeid’ als een werknemersverplichting in de sociale verzekeringswetten op te nemen. Bij overtredingen van werknemersverplichtingen horen maatregelen in de vorm van tijdelijke of blijvende, gehele of gedeeltelijke beëindigingen van de uitkering. Het UWV geeft met de Beleidsregel uitvoering aan de ZW en het Maatregelenbesluit. De op de ZW-uitkering toegepaste maatregel van 25% over een periode van vier maanden is in overeenstemming met het Maatregelenbesluit en de Beleidsregel. In wat eiseres heeft aangevoerd worden geen bijzondere omstandigheden gezien die meebrengen dat deze verlaging in dit geval voor eiseres niet evenredig is.

Slotsom

  1. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de verlaging van de ZW-uitkering met 25% gedurende vier maanden in stand blijft. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.