ECLI:NL:RBROT:2025:11016 - Rechtbank Rotterdam - 17 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/6463
(gemachtigde: mr. G.A. Soebhag),
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel, het college (gemachtigde: [persoon A] ) .
Het college heeft verzoeker ambtshalve uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (Brp). Verzoeker stelt dat hij wel woont op het in de Brp geregistreerde adres. Verzoeker wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij weer in de Brp wordt ingeschreven op het adres. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college verzoeker ambtshalve mocht uitschrijven uit de Brp omdat het college, gelet op de bevindingen uit het adresonderzoek, een redelijk vermoeden heeft kunnen hebben dat verzoeker niet woont op het adres. Verzoeker heeft met de door hem verstrekte inlichtingen en geschriften de twijfel niet weggenomen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Procesverloop
1.1. Met het bestreden besluit van 30 juli 2025 heeft het college verzoeker ambtshalve per 9 juni 2025 uitgeschreven uit de Brp. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college, bijgestaan door [persoon B] .
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Voorafgaand aan deze zaak 2. Verzoeker stond ingeschreven in de Brp op het adres [adres] te [plaats] (het adres). Nadat uit een eerder adresonderzoek was gebleken dat verzoeker niet woonachtig was op het adres, is verzoeker uitgeschreven. Op 13 december 2024 heeft verzoeker zich opnieuw ingeschreven op het adres.
Waar gaat deze zaak over?
3.1. Het college heeft verzoeker ambtshalve per 9 juni 2025 uitgeschreven uit de Brp omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoeker niet woont op het adres. Toezichthouders hebben meerdere bezoeken aan het adres gebracht. Tijdens die bezoeken is geen enkele waarneming gedaan waaruit blijkt dat verzoeker op het adres verblijft. Omwonenden hebben verklaard dat de woning grotendeels leeg staat en dat zij verzoeker slechts incidenteel bij de woning hebben gezien. Verder is uit navraag bij het waterbedrijf gebleken dat het verbruik op het adres zeer beperkt is. Het college heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat de door verzoeker overgelegde correspondentie gericht aan zijn adres van organisaties zoals de Belastingdienst en het CJIB onvoldoende is om te bewijzen dat verzoeker daadwerkelijk woont op het adres. Deze instanties gebruiken namelijk doorgaans het adres dat in de Brp staat geregistreerd, ongeacht of dit adres feitelijk juist is. De door verzoeker overgelegde termijnnota’s van Oasen en Eneco (gericht aan het postbusadres van verzoeker) geven aan dat verzoeker verantwoordelijk is voor de betaling hiervan, maar niet dat hij de woning feitelijk bewoont. Dat verzoeker gebruik maakt van een postbusadres ondersteunt volgens het college het beeld dat verzoeker niet feitelijk op het adres verblijft.
3.2. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat hij wel woont op het adres. Verzoeker heeft ter onderbouwing onder meer documenten overgelegd van verschillende instanties, een vakantiekaart en een tuinbedrijf. Verzoeker stelt dat sprake is van vooringenomenheid vanwege een eerder adresonderzoek. Ook betwist verzoeker de waarnemingen tijdens de huisbezoeken en de inhoud van de verklaringen van de buurtbewoners. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat de conclusies van het college naar aanleiding van het onderzoek in een ander licht moeten worden bezien omdat verzoeker geen standaard leefwijze heeft. Verzoeker wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij weer in de Brp wordt ingeschreven op het adres, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat verzoeker niet wordt ingeschreven.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af 4. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
5.1. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.2. Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat als gevolg van de uitschrijving uit de Brp zijn zorgverzekering is beëindigd en dat hij dringend medicatie behoeft. Deze medicatie kan hij op dit moment niet verkrijgen. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van deze zaak?
6.1. Het doel van de Wet brp is dat de in de Brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat gebruikers van deze gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de Brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Bij de toepassing van de Wet brp moet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts slaapt een grote betekenis kan hebben. Als iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres. Wanneer iemand niet op één of meer adressen woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten het woonadres.
6.2. In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de Brp. Er zijn drie voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland.
De eerste voorwaarde houdt in dat de ingezetene niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de Brp geregistreerde woonadres.
7.1. De voorzieningenrechter vindt dat het college uit de bevindingen van het adresonderzoek een redelijk vermoeden heeft kunnen afleiden dat verzoeker niet woont op het adres.
7.2. Anders dan verzoeker, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college bij het adresonderzoek vooringenomenheid was. Weliswaar heeft eerder een adresonderzoek plaatsgevonden, maar het laatste adresonderzoek is gestart naar aanleiding van een gesprek tussen [persoon A] en verzoeker waarin [persoon A] de indruk kreeg dat verzoeker mogelijk niet woonde op het adres.
7.3. Het college heeft vervolgens verschillende bronnen geraadpleegd. In de periode van 6 maart tot en met 19 mei 2025 zijn in totaal 27 huisbezoeken afgelegd op tijdstippen gelegen tussen 9:25 uur en 20:50 uur waarbij verzoeker geen enkele keer op het adres is aangetroffen. Bij de huisbezoeken is in de meeste gevallen geklopt op de deur en op het raam en is een aantal keer een tegel/steen voor de voordeur geplaatst, waarvan steeds is geconstateerd dat deze tegel/steen een aantal dagen bleef liggen voordat hij werd weggehaald. Ook is een plakbandje op de deur geplakt dat in ieder geval zeven dagen op de deur is blijven zitten. Op 6 maart 2025 zijn er bij het huisbezoek van buitenaf foto’s gemaakt van de binnenkant van de woning. Hierop is te zien dat er goederen met een kleed zijn bedekt. Uit verklaringen van omwonenden op 20 maart 2025 blijkt dat verzoeker soms kort aanwezig is, meestal een half uur tot een uur. Volgens de buren woont verzoeker niet daadwerkelijk op het adres. Zij hebben aangegeven dat verzoeker zich onredelijk richting hen opstelt en heeft gezegd dat hij met een “knokploeg” zou langskomen. Ook zou verzoeker tegen hen hebben gezegd dat zij niet zo veel moesten praten. Daarnaast verklaarden de buren dat verzoeker vaak in het buitenland verblijft. Op 1 april 2025 heeft een buurvrouw verklaard verzoeker al geruime tijd niet te hebben gezien of gehoord. Diezelfde dag zien de rapporteurs twee brieven in de brievenbus liggen die zij daar tijdens volgende controles, laatstelijk bij een controle op 28 april 2025, nog steeds zien liggen. Op 30 april 2025 blijken de brieven weg te zijn. Op 30 april 2025 verklaarde een buurman dat verzoeker heel kort aanwezig was geweest.
7.4. Ter zitting heeft het college toegelicht dat meerdere omwonenden zijn gesproken van links, rechts, achter en voor de woning van verzoeker. Anders dan verzoeker, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de bevindingen die zijn gedaan tijdens de huisbezoeken onjuist zijn of dat de verklaringen van de bewoners in twijfel zouden moeten worden getrokken. De Wet brp en de Circulaire stellen ook geen eisen aan de vorm van verslaglegging van getuigenverklaringen.
7.5. Uit de bij het waterbedrijf opgevraagde gegevens blijkt dat in de periode van 2019 tot en met 2024 een waterverbruik tussen de 0 m3 en 1 m3 per jaar op het adres is geregistreerd. Anders dan verzoeker, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat dit bewijs onrechtmatig is verkregen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht
8.1. Als het college, zoals in dit geval, een redelijk vermoeden heeft dat een persoon niet (meer) op het adres woont waar hij in de Brp staat ingeschreven, ligt het op de weg van betrokkene om die twijfel weg te nemen door noodzakelijke inlichtingen te verstrekken en geschriften over te leggen.
8.2. De stellingen van verzoeker dat hij tussen zes uur ’s ochtends en tien/twaalf uur ’s avonds niet in de woning is omdat hij werkt, dat hij via de zijdeur de woning betreedt terwijl de tegel/steen steeds tegen de voordeur is geplaatst, dat hij geen bel heeft en het aankloppen niet hoort omdat hij aan de achterzijde slaapt en dat hij daarom best thuis zou kunnen zijn geweest ten tijde van de huisbezoeken, doen niet af aan het geheel van bevindingen dat uit het onderzoek naar voren komt en in het bijzonder ook het feit dat is geconstateerd dat brieven gedurende een langere periode in de brievenbus bleven liggen. Verzoekers verklaring dat hij een laag waterverbruik heeft omdat hij water oppompt uit een waterbak waarin het water door grind voldoende wordt gezuiverd en hij iemand anders zijn was laat doen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Dat verzoeker naast zijn adres een postbusadres aanhoudt – volgens verzoeker omdat zijn post niet altijd goed wordt bezorgd –, dat zijn huisarts en apotheek zich in Rotterdam bevinden omdat verzoeker daar, volgens zijn toelichting ter zitting, meer vertrouwen in heeft, dat verzoeker laat of niet reageert op de brieven van het college en dat hij ter zitting heeft verklaard dat zijn huis en tuin nog niet af zijn, dragen bij aan het beeld dat verzoeker niet op het adres woont. Verzoekers verklaringen dat hij nooit pakketten bestelt die hij op het adres laat afleveren, dat hij al zijn consumptieve uitgaven cash betaalt van de huuropbrengsten van zijn vastgoed die hij cash int, dat hij niet met het openbaar vervoer reist maar met een auto en scooter, zijn ook onvoldoende om de twijfel weg te nemen. Dat geldt tevens voor de door verzoeker overgelegde brieven van overheidsinstanties, omdat deze instanties uitgaan van het (laatst bekende) adres in de Brp. De andere brieven, het bericht van het tuinbedrijf en de vakantiekaart van een vriend zijn ook onvoldoende om de twijfel weg te nemen, omdat verzoeker zelf het adres als postadres kan opgeven.
8.3. Om de twijfel wel weg te nemen, zal verzoeker stukken moeten overleggen waaruit blijkt dat hij leeft in het gebied waarin de woning is gelegen. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit bankafschriften. Ook zou hij verklaringen van anderen kunnen overleggen waarin wordt verklaard over zijn leefwijze.
Conclusie en gevolgen
- De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college op goede gronden heeft besloten om verzoeker ambtshalve per 9 juni 2025 uit te schrijven uit de Brp. Voor zover sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit ten aanzien van de (vordering van de) gegevens over het waterverbruik bij Oasen en het onderzoek naar waar verzoeker dan wel verblijft, kan het college dit in het kader van de bezwaarprocedure herstellen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3241.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2410 en van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3241.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2410.
Zie artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2800.