ECLI:NL:RBROT:2025:10948 - Rechtbank Rotterdam wijst dwangakkoord toe ondanks weigering enkele schuldeisers - 15 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank beveelt weigerende schuldeisers in te stemmen met een schuldregeling (dwangakkoord ex art. 287a Fw). De weigering is onredelijk, omdat het aanbod het maximaal haalbare is en een gunstiger resultaat oplevert dan de wettelijke schuldsanering, mede gezien de geringe omvang van de weigerende vorderingen.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] – [nummer 2] uitspraakdatum: 15 september 2025
in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [adres] [postcode] [woonplaats] , verzoeker.
1 De procedure
Verzoeker heeft op 17 april 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Gemeente Rotterdam afdeling W&I heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van15 augustus 2025, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 5 september 2025 zijn verschenen en gehoord:
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 Het verzoek
Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zestien schuldeisers, waarvan één preferente en vijftien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 106.524,47 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 24 april 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 0,96% aan de preferente schuldeisers en 0,48% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De totale schuldenlast betrof op dat moment € 112.577,17. De schuldenlast is derhalve omlaag gegaan. Het uitkeringspercentage aan de schuldeisers is hierdoor gestegen, inhoudende een betaling van 1,0% aan de preferente schuldeisers en 0,49% aan de concurrente schuldeisers.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Verzoeker heeft een ontheffing van de gemeente Rotterdam van de sollicitatieverplichting. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Dertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Springs, Meijer en de Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van in totaal € 3.804,39 op verzoeker, welke 3,57% van de totale schuldenlast beloopt.
3 Het verweer
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten schriftelijk, dan wel ter zitting toe te lichten.
4 De beoordeling
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 3,57%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk dertien van de zestien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Zuidweg & Partners. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker gezondheidsklachten heeft en een PW-uitkering ontvangt. Verzoeker heeft een ontheffing van de gemeente Rotterdam van de sollicitatieverplichting. Gelet op de inhoud van het dossier en de verklaringen ter zitting acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat verzoeker in de komende periode geen inkomen zal verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. De vaste lasten van verzoeker worden door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker, die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen, en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.
5 De beslissing
De rechtbank:
-
beveelt Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
-
veroordeelt Springs, Meijer en Gemeente Rotterdam afdeling Belastingen/ Invorderingen in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
-
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
-
wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
-
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. van Eeden-van Harskamp, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.