ECLI:NL:RBROT:2025:10886 - Rechtbank Rotterdam - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer] uitspraakdatum: 4 september 2025
[verzoekster], [adres] [postcode] [woonplaats] , verzoekster.
1 De procedure
Verzoekster heeft op 7 april 2025 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter zitting van 21 augustus 2025 zijn verschenen en gehoord:
2 De feiten
Verzoekster is buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Verzoekster ontvangt inkomsten uit arbeid. Tot 4 december 2024 stond zij inschreven bij de Kamer van Koophandel als zelfstandig ondernemer. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij per 24 oktober 2024 in loondienst is gegaan. Per 6 januari 2025 is verzoekster een arbeidsovereenkomst aangegaan bij Maandag als verpleegkundige bij GGZ Rivierduinen. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij per 24 juli 2025 via Maandag voor een jaar een vaste opdracht verricht bij Parnassia GGZ. Verzoekster heeft verklaard dat zij voornemens is vanaf februari 2026 een opleiding via haar werkgever te gaan volgen. Na afronding van de opleiding zal haar inkomen toenemen.
De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 284.034,30. Verzoekster heeft zich inmiddels per 29 maart 2025 onder beschermingsbewind laten stellen.
Verzoekster was samen met haar echtgenoot in het bezit van een eigen woning. Op deze woning hadden enkele schuldeisers van verzoekster beslag gelegd. Deze woning is verkocht op last van de beslagleggers. Met haar deel van de overwaarde heeft verzoekster (een gedeelte van) de vorderingen van de beslagleggers voldaan. Met het deel van de overwaarde van haar echtgenoot heeft verzoekster een lening afbetaald waardoor de registratie bij Bureau Krediet Registratie is komen te vervallen. Verzoekster heeft vervolgens samen met haar echtgenoot tijdens de minnelijke regeling een nieuwbouwwoning aangekocht van circa € 638.000,--. Verzoekster en haar echtgenoot wonen sinds april 2025 in deze woning. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat er beslag ligt op haar salaris, waardoor zij de hypotheeklasten moeilijk kan betalen. Verzoekster stelt dat zij bij schuldhulpverlening heeft aangegeven dat zij voornemens was een nieuwbouwwoning aan te kopen. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat schuldhulpverlening aan haar heeft meegedeeld dat de aankoop van een nieuwe woning risico’s met zich meebrengt. Verzoekster heeft ter zitting verklaard niet bereid te zijn om de woning te verkopen.
3 De beoordeling
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft niet te goeder trouw gehandeld bij het onbetaald laten van haar schulden. Verzoekster heeft bewust met het deel van de overwaarde van haar echtgenoot een lening voldaan waardoor de registratie bij Bureau Krediet Registratie kwam te vervallen. Verzoekster heeft hiermee een schuldeiser voorgetrokken door selectief een lening te betalen om een hypotheek voor haar nieuwbouwwoning te kunnen verkrijgen. Voorts heeft verzoekster ondanks het risico en de waarschuwing van schuldhulpverlening toch een (nieuwbouw)woning aangekocht. Door de hoge hypotheeklasten heeft verzoekster geen, althans een zeer geringe afloscapaciteit. Van een schuldenaar met een dermate hoge schuldenlast van € 284.034,30 mag verwacht worden dat zij zich maximaal inspant om haar schuldeisers tegemoet te komen. Door de handelswijze van verzoekster zijn de belangen van de gezamenlijke schuldeisers geschaad.
Naast het feit dat verzoekster bij het onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw is geweest, bestaat gegronde vrees dat zij zich niet aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling zal kunnen houden. Uit de stukken blijkt dat de hypotheeklasten € 3.343,93 per maand bedragen, namelijk € 2.547,01 aan rente en € 796,93 aan aflossing. De hypotheeklasten vormen een aanzienlijk deel van de vaste lasten. Ter zitting heeft verzoekster bovendien verklaard dat er beslag ligt op haar inkomen en dat het daardoor lastig is om de hypotheek te betalen. Daar komt bij dat de hypotheek mede is gebaseerd op het inkomen dat verzoekster als zelfstandig ondernemer genereerde. Haar huidige inkomsten uit arbeid zijn aanzienlijk lager dan haar inkomsten als zelfstandig ondernemer. Er bestaat dan ook gegronde vrees dat de verplichting om geen nieuwe schulden te maken tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet kan worden nagekomen.
Ook heeft verzoekster schuldhulpverlening – nadat aan haar is meegedeeld dat de aankoop van een nieuwe woning risico’s met zich meebrengt – niet verder ingelicht over de aanschaf van de woning. Er bestaat gegronde vrees dat verzoekster haar informatieplicht niet zal nakomen. Tot slot weegt mee dat verzoekster ter zitting heeft toegelicht niet bereid te zijn haar woning te verkopen. Hoewel het begrijpelijk is dat zij haar nieuwbouwwoning, waar zij net een paar maanden woont, niet direct weer wil verkopen, getuigt het niet van een saneringsgezinde houding. Zoals hiervoor al is overwogen, wordt van een schuldenaar verwacht zich maximaal in te spannen voor de gezamenlijke schuldeisers. Door haar weigerachtige houding ten aanzien van de verkoop van haar woning geeft verzoekster geen blijk inzicht te hebben in wat van haar verwacht zou worden tijdens de schuldsaneringsregeling.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.
4 De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.P. Pot, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.