ECLI:NL:RBROT:2025:10837 - Rechtbank Rotterdam - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team insolventie
[insolventienummer]
vonnis van: 4 september 2025
op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [adres] , [postcode] [plaats] .
Waar deze zaak over gaat [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. [verzoeker] heeft een schuldenlast van € 16.986,92. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen. Daarnaast verzoekt [verzoeker] om de ingangsdatum van de WSNP vast te stellen op 22 oktober 2024. Dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
1 De procedure
1.1. [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2. Het verzoek is behandeld op de zitting van 18 augustus 2025. Op de zitting zijn verschenen:
- [verzoeker] ,
- P. Schollaart, schuldhulpverlener van de gemeente Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
1.3. Schuldhulpverlening heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd.
2 De beoordeling van het verzoek
2.1. [verzoeker] kan worden toegelaten tot de WSNP als hij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en hij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat [verzoeker] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.
De goede-trouw-toets
2.2. [verzoeker] heeft schulden laten ontstaan die naar hun aard niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gelaten, en staan in beginsel aan toelating in de weg. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gekeken naar de schuld aan de Belastingdienst van € 1.686,00 en aan het CJIB van € 1.342,50. De schuld aan de Belastingdienst heeft betrekking op Inkomstenbelasting, Motorrijtuigenbelasting en Toeslagen van het jaar 2024 en 2025. De schuld aan het CJIB betreft een tweetal verkeersboetes die zijn ontstaan in 2024.
De hardheidsclausule en de toelating tot de WSNP
2.3. Ondanks het ontbreken van de goede trouw, kan het verzoek wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is en acht hierbij het volgende van belang. [verzoeker] staat onder budgetbeheer. Budgetbeheer blijft gedurende de WSNP en zijn budgetbeheerder zal hem helpen bij de nakoming van de verplichtingen uit de WSNP. Daarnaast heeft [verzoeker] geen auto meer op zijn naam. Het onbetaald laten van de Motorrijtuigenbelasting dan wel het laten ontstaan van nieuwe verkeersboetes ligt dan ook niet in de rede. Hierdoor is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat [verzoeker] de verplichtingen uit de WSNP naar behoren zal nakomen.
2.4. [verzoeker] voldoet hiermee aan de eisen van de WSNP en wordt daarom toegelaten tot de WSNP.
De verplichtingen
2.5. De verplichtingen waaraan [verzoeker] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.
2.6. Als [verzoeker] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op [verzoeker] kunnen verhalen.
De postblokkade
2.7. De eerste dertien maanden van het traject geldt in beginsel een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan [verzoeker] .
De bevoegdheid
2.8. De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verzoeker] in Nederland ligt.
De ingangsdatum
2.9. Het WSNP-traject duurt in principe achttien maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is de termijn eerder te laten ingaan.
2.10. Een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald als vanaf die eerdere datum de verplichtingen die volgen uit het voorafgaande schuldhulpverleningstraject zijn nagekomen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag (het vtlb), moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. Het vtlb wordt berekend met de vtlb-calculator die via het internet beschikbaar is. Om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen, moet dus maandelijks sprake zijn van aflossingen die tenminste gelijk zijn aan het genoemde verschil tussen de netto inkomsten en het vtlb. Daarnaast moet er bij arbeidsgeschiktheid fulltime gewerkt worden of moet er aantoonbaar worden gesolliciteerd naar een fulltime baan.
2.11. [verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om de ingangsdatum van de WSNP vast te stellen op 22 oktober 2024.
2.12. Op grond van de toelichting ter zitting en de aangeleverde stukken ziet de rechtbank geen aanleiding om een eerdere ingangsdatum van de looptijd van de WSNP te bepalen. De rechtbank ligt dit als volgt toe.
2.13. De rechtbank kan niet vaststellen dat [verzoeker] zich aan de afdrachtverplichting heeft gehouden. Allereerst heeft schuldhulpverlening op de zitting van 18 augustus 2025 verklaard dat [verzoeker] de al gespaarde afdrachten heeft moeten aanwenden voor de betaling van de huur van augustus 2025. [verzoeker] is per augustus 2025 gehouden de volledige huurprijs van € 669,95 te voldoen, in plaats van € 388,15 (de door de huurcommissie opgelegde huurprijs). Dit lukte hem niet omdat hij nog geen huurtoeslag ontving. Daarmee heeft [verzoeker] de al gespaarde afdrachten niet gereserveerd voor de gezamenlijke schuldeisers. Daarnaast volgt niet duidelijk uit het dossier wat de afloscapaciteit is van [verzoeker] . Schuldhulpverlening heeft weliswaar berekeningen van het vtlb overgelegd waaruit een afloscapaciteit volgt, maar die afloscapaciteit komt niet overeen met de verklaringen van schuldhulpverlening in onder andere de verklaring ex artikel 285 lid 1 f Fw. Verder merkt de rechtbank op dat de berekening van januari 2025 tot en met juni 2025 niet juist is vastgesteld. Schuldhulpverlening heeft namelijk in die berekening de volledig huurprijs van € 669,95 opgenomen, terwijl [verzoeker] pas vanaf augustus 2025 de volledige huurprijs verschuldigd is. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat [verzoeker] maximaal heeft afgelost en zich maximaal heeft ingespannen om zoveel mogelijk baten te verwerven voor zijn schuldeisers.
2.14. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat er geen eerdere ingangsdatum zal worden bepaald.
3 De beslissing
De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] -1979 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [postcode] [plaats] , voorheen handelend onder de naam [handelsnaam] ,
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder B. van Huessen, gevestigd te Postbus 136, 2990 AC Barendrecht;
-
bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1*/*19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:
-
zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,
-
voor zover de boedel toereikend is.
Dit is de beslissing van mr. M. Aukema, rechter, in samenwerking met mr. C. Hulsegge, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.