ECLI:NL:RBROT:2025:10704 - Rechtbank Rotterdam - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team insolventie
rekestnummer: [nummer] uitspraakdatum: 23 juli 2025
in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [adres] [postcode] [woonplaats], verzoeker.
1 De procedure
Verzoeker heeft op 10 april 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser];
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 16 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
Schuldhulpverlening heeft op verzoek van de rechtbank op 18 en 21 juli 2025 toelichtingen verstrekt over het aanbod.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 Het verzoek
Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijf schuldeisers, waarvan twee preferente en drie concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 34.460,55 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 4 november 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,75% aan de preferente schuldeisers en 1,37% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Deze percentages zijn gebaseerd op het saldo dat beschikbaar is op de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder van verzoeker. Na de zitting is op 16 juli 2025 door de schuldhulpverlener beoordeeld wat het actuele beschikbare saldo van verzoeker is. Op basis daarvan is het akkoord herzien en vastgesteld dat het percentage van de uitbetaling aan de preferente schuldeisers 9,86% bedraagt en aan de concurrente schuldeisers 4,93%.
Het herzien akkoord van 16 juli 2025 heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. De aangeboden regeling is gebaseerd op het saldo op de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder. Verzoeker heeft met zijn Participatiewet-uitkering geen afloscapaciteit. Om de schuldeisers tegemoet te komen zal hij het saldo inleggen wat hij met behulp van zijn beschermingsbewindvoerder heeft gespaard. Op 16 juli 2025 is dit saldo, na aftrek van de vaste lasten, vast gesteld op € 2.146,79. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 14.836,97 op verzoeker, welke 43,1% van de totale schuldenlast beloopt.
3 Het verweer
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven dat het voorstel niet goed is gedocumenteerd en er geen sprake is van een voldoende stabiele situatie. Daarnaast heeft [schuldeiser] geconstateerd dat er sprake is van vermogensbestanddelen die niet (volledig) terugkomen in het voorstel.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.
4 De beoordeling
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 43,1%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vier van de vijf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is, mede gezien de aanvullende inleg van het spaarsaldo die alsnog wordt gedaan, van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Hij verricht op dit moment enkel vrijwilligerswerk en staat onder begeleiding van een werkcoach, maar concrete vooruitzichten op betaald werk ontbreken. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.
5 De beslissing
De rechtbank:
-
beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
-
veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
-
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
-
wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
-
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.