ECLI:NL:RBROT:2025:10699 - Rechtbank Rotterdam - 25 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team straf 2
Parketnummer: 10.174498.22 (ontneming) Datum uitspraak: 25 augustus 2025 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[naam veroordeelde] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] [postcode] [woonplaats] , ten tijde van het onderzoek op de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , raadsman mr. S.L.J. Janssen, advocaat in Rotterdam.
1 Procedure
Na indiening van de vordering tot ontneming heeft de officier van justitie een conclusie van eis ingediend. Vervolgens zijn conclusies van antwoord, repliek en dupliek ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2025.
2 Voorafgaande veroordeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 28 juli 2023 (hierna: het vonnis in de strafzaak) is de heer [naam veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) veroordeeld voor onder meer invoer en voorhanden hebben van verdovende middelen, voorbereidingshandelingen daartoe, en niet ambtelijke omkoping, gepleegd in de periode van 13 januari 2020 tot en met 8 maart 2021. Dit vonnis is niet onherroepelijk.
3 Vordering
De vordering van de officier van justitie mr. H.A. van Wijk - zoals deze na wijziging op de zitting is komen te luiden - strekt tot:
-
het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 652.262,11;
-
het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 652.262,11 ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en van de situatie dat aannemelijk is dat deze strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
4 Standpunt verdediging
De ontnemingsvordering dient te worden gematigd. Daartoe is aangevoerd dat in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
5 Beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In het vonnis in de strafzaak is vastgesteld dat de strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
Uit het ontnemingsrapport blijkt dat door middel van deze feiten de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
6 Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen.
De berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, is gebaseerd op de berekening in het ontnemingsrapport, gewisselde conclusies en het verhandelde op de zitting. De berekening bestaat uit verschillende posten die allen wederrechtelijk verkregen voordelen betreffen die door het openbaar ministerie beredeneerd en gespecificeerd zijn berekend op basis van het strafdossier, met uitzondering van de post met betrekking tot het transport van 60 kilogram cocaïne uit Santos Brazilië (paragraaf 5.6.7 van het ontnemingsrapport).
De rechtbank overweegt met betrekking tot bovengenoemde post als volgt. De verdediging heeft betwist dat de invoer van 60 kilo cocaïne op de door het openbaar ministerie gestelde wijze heeft plaatsgevonden en betoogt dat niet kan worden vastgesteld dat deze hoeveelheid Nederland is binnengekomen. Het openbaar ministerie heeft erkend dat het schip met de 60 kilo cocaïne aan boord niet binnen vier dagen vanuit Brazilië in Nederland heeft kunnen aankomen, zoals wel in het ontnemingsrapport was aangenomen. Het openbaar ministerie heeft verondersteld dat het schip dan op een later moment toch wel in Nederland moet zijn aangekomen. Aangezien het openbaar ministerie heeft nagelaten gespecificeerd te onderbouwen of en wanneer het transport in Nederland is aangekomen, zal de rechtbank het daarbij berekende wederrechtelijk verkregen voordeel van € 47.376,25 buiten beschouwing laten, nu de rechtbank niet kan vaststellen dat dit transport daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en daarmee dat het voordeel is genoten.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan de verweren van de verdediging, waarbij op de zitting diverse posten zijn betwist door te stellen dat het met betrekking tot het aandeel van de veroordeelde in de drugstransporten en zijn verdiensten daaruit niet zo is gegaan als door het openbaar ministerie beredeneerd op basis van bewijsmiddelen is betoogd. Deze stellingen worden echter niet ondersteund door enig gegeven in het strafdossier of deugdelijke (verifieerbare) feiten. Gelet daarop kan en zal de rechtbank uitgaan van de aannemelijkheid van het standpunt van het openbaar ministerie..
Gebleken is aldus dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen. Gezien het voorgaande wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 604.885,86.
7 Vaststelling van de betalingsverplichting
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken.
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van € 604.885,86 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
9 Maximale duur gijzeling
Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Onder verwijzing naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken zal de maximale duur van de gijzeling worden vastgesteld op 365 dagen.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
11 Beslissing
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 604.885,86 (zegge: zeshonderdenvierduizend achthonderdvijfentachtig euro en zesentachtig eurocent);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 604.885,86 (zegge: zeshonderdenvierduizend achthonderdvijfentachtig euro en zesentachtig eurocent), ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op 365 dagen (zegge: driehonderdvijfenzestig);
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door: mr. G.C. Bos voorzitter, en mrs. J. van der Groen en M.J.C. Spoormaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van d eze rechtbank op 25 augustus 2025
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie documentcode [code document] .