Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10651 - Rechtbank Rotterdam - 23 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1065123 juli 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht

Uitspraak inhoud

Team insolventie

rekestnummer: [nummer] uitspraakdatum: 23 juli 2025

in de zaak van:

[verzoekster], wonende te [adres] [postcode] [woonplaats], verzoekster.

1 De procedure

Verzoekster heeft op 7 april 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:

die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.

[schuldeiser 4] heeft op 19 juni 2025 een toelichting gegeven op zijn weigering.

LAVG heeft namens [schuldeiser 1] op 9 juli 2025 een verweerschrift toegezonden.

[schuldeiser 2] heeft op 6 mei 2025, een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarbij de schuld wordt kwijtgescholden en verzoekster de woning zal verlaten voor 7 november 2025. [schuldeiser 2] wordt hierdoor niet meer gezien als een (weigerende) schuldeiser van verzoekster.

Ter zitting van 16 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:

De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De uitspraak is bepaald op heden.

2 Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zestien schuldeisers, waarvan één preferente en vijftien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 42.780,72 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 20 december 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, die inhoudt dat geen uitdeling zal plaatsvinden aan de schuldeisers en waarbij aan de schuldeisers verzocht wordt de betreffende schulden kwijt te schelden.

Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is van 3 juli 2025 tot en met 2 juli 2026 ontheven van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie vanwege medische belemmeringen en/of dringende sociale redenen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij niet verwacht dat de afloscapaciteit binnen afzienbare tijd zal toenemen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.

Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 772,26 op verzoekster, welke 1,7% van de totale schuldenlast beloopt. [schuldeiser 3] heeft een vordering van € 2.758,43 op verzoekster, welke 6,2% van de totale schuldenlast beloopt. [schuldeiser 4] heeft een vordering van € 101,90 op verzoekster, welke 0,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3 Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 3] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering.

In de toelichting van 19 juni 2025 heeft [schuldeiser 4] te kennen gegeven bijzonder zware jaren te hebben meegemaakt als gevolg van de coronapandemie. De financiële schade is nog steeds voelbaar, waardoor het voor [schuldeiser 4] schrijnend is om de contracten die zijn gesloten met leden terzijde te schuiven. Voor [schuldeiser 4] gaat het om het principe.

In haar verweerschrift heeft LAVG namens [schuldeiser 1] gesteld dat zij in redelijkheid heeft mogen weigeren in te stemmen met het aangeboden akkoord. Zij wijst erop dat de gezamenlijke weigering van schuldeisers 21,6% van de schuldenlast betreft, wat geen gering percentage is. Volgens [schuldeiser 1] ontbreekt een motivering waarom zij het aanbod niet in redelijkheid had mogen weigeren. Verzoekster volstaat volgens haar enkel met de stelling dat de belangen van de schuldeisers onevenredig worden geschaad, hetgeen onvoldoende is. Daarnaast betwijfelt [schuldeiser 1] of het aanbod voldoende waarborgen biedt voor nakoming, mede omdat er geen professionele bewindvoerder is betrokken en verzoekster niet is geregistreerd in het curatele- of bewindregister. [schuldeiser 1] stelt dat een wettelijke schuldsaneringsregeling betere waarborgen biedt dan het huidige aanbod van 0,0%. Een dergelijk aanbod biedt volgens haar geen enkel voordeel voor de schuldeisers, temeer omdat er geen zicht is op toekomstige opbrengsten en ook geen doorlooptijd van 18 maanden wordt gehanteerd vóór finale kwijting. [schuldeiser 1] voert verder aan dat de gestelde gezondheidsklachten van verzoekster niet zijn onderbouwd. Ook is de huidige huur van ruim €1.000,-- per maand buitensporig hoog in verhouding tot het gezamenlijke inkomen, zonder dat blijkt van concrete inspanningen om te verhuizen naar een goedkopere woning. Volgens [schuldeiser 1] is het voorstel ook niet het maximaal haalbare, mede gezien de leeftijd van verzoekster, haar uitkering en het ontbreken van medische gronden waarom zij niet zou kunnen werken. Bij toelating tot de WSNP zou verzoekster fulltime moeten solliciteren en mogelijk (meer) kunnen verdienen. Daarnaast wordt geen kinderalimentatie ontvangen van de vader van het kind, terwijl dit volgens [schuldeiser 1] relevant is voor de beoordeling van de afloscapaciteit. Tot slot stelt [schuldeiser 1] dat het toezicht in het minnelijke traject te vrijblijvend is in vergelijking met het strikte en onafhankelijke toezicht binnen de WSNP. De wettelijke regeling biedt volgens haar betere waarborgen voor de naleving van verplichtingen.

Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4 De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] bij hun weigering vast.

De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.

De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 8,1%.

Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twaalf van de vijftien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.

De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Geldplein. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.

De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is dan ook door de gemeente Rotterdam ontheven van de arbeidsverplichtingen en de tegenprestatie voor de periode 3 juli 2025 tot en met 2 juli 2026. Gelet op deze ontheffing en de psychische gesteldheid van verzoekster acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat zij in de komende achttien maanden geen hogere afloscapaciteit zal krijgen.

Uit het bovenstaande vloeit ook voort dat er geen reëel perspectief is op afloscapaciteit binnen een wettelijke schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair verzocht. Dat betekent dat ook in de situatie dat de schuldsaneringsregeling (met een eerdere ingangsdatum) op verzoekster van toepassing zou zijn er geen vooruitzicht is op een uitdeling aan de schuldeisers. Dat terwijl toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling aanzienlijke kosten met zich meebrengt, bestaande uit onder meer salaris voor de bewindvoerder en griffierecht. De verwachting is dat een groot deel van de wsnp-gerelateerde kosten ten laste van de Staat zouden moeten komen.

Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4], die geweigerd hebben in te stemmen.

Het verzoek om [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.

[schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.

De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5 De beslissing

De rechtbank:

  • beveelt [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;

  • veroordeelt [schuldeiser 1], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;

  • bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;

  • wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;

  • verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025. [1]

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.


Voetnoten

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.