ECLI:NL:RBROT:2025:10351 - Rechtbank Rotterdam - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team insolventie
[rekestnummer] uitspraakdatum: 6 augustus 2025
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [adres] [postcode] [plaats] , verzoeker.
1 De procedure
Verzoeker heeft op 14 april 2025, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De schuldhulpverlener heeft op 30 mei 2025 aanvullende stukken toegezonden.
LAVG heeft namens [schuldeiser 1] op 23 juli 2025 een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van zijn verschenen en gehoord:
De schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 Het verzoek
Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, waarvan één preferente en negen concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 22.485,04 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 29 november 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, die inhoudt dat geen uitdeling zal plaatsvinden aan de schuldeisers en waarbij aan de schuldeisers verzocht wordt de betreffende schulden kwijt te schelden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zij niet verwachten dat de afloscapaciteit binnen afzienbare tijd zal toenemen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] stemmen hier niet mee in. [schuldeiser 1] heeft een vordering van € 1.289,57 op verzoeker. [schuldeiser 2] heeft een vordering van € 2.531,66 op verzoeker.
3 Het verweer
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 2] te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het aanbod omdat verzoeker zou kunnen werken om vervolgens zijn betalingsverplichting te voldoen.
LAVG stelt namens [schuldeiser 1] in haar verweerschrift dat zij op redelijke gronden heeft mogen weigeren in te stemmen met het aangeboden akkoord. Haar vordering beslaat 5,7% van de schuldenlast en het totaal van de weigerende schuldeisers bedraagt 17%, wat volgens [schuldeiser 1] een substantieel aandeel is. [schuldeiser 1] voert aan dat de motivering van het akkoord ontbreekt. Er is volgens haar onvoldoende onderbouwd waarom zij niet in redelijkheid had mogen weigeren. Daarnaast ontbreekt een professionele beschermingsbewindvoerder en is mede hierdoor onduidelijk hoe de naleving van het akkoord wordt gewaarborgd. Het voorstel betreft een uitkering van 0,0%, terwijl verzoeker - 36 jaar oud en in het bezit van een Participatiewet-uitkering - volgens [schuldeiser 1] mogelijkheden heeft om (meer) inkomen te genereren. [schuldeiser 1] acht het voorstel daarom niet het maximaal haalbare. Ook plaatst zij vraagtekens bij de VTLB-berekening, nu verzoeker als ‘bankslaper’ geen woonlasten zou hebben, maar er wel een huurcorrectie wordt toegepast. Volgens [schuldeiser 1] biedt de WSNP betere waarborgen en toezicht dan het minnelijk traject.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.
4 De beoordeling
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 17% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser 1] of [schuldeiser 2] in redelijkheid niet kan weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod strekt tot kwijtschelding van schulden, gebaseerd op de huidige situatie waarin verzoeker een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt en geen afloscapaciteit heeft. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is echter onvoldoende gebleken dat verzoeker duurzaam niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Verzoeker heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat de reden voor zijn ontheffing van de sollicitatieplicht vooral is gelegen in de mentale belasting als gevolg van zijn schuldenproblematiek. De ontheffing is dan ook verleend op basis van psychosociale spanningen en niet op grond van medische of fysieke beperkingen. Gelet op de leeftijd van verzoeker – 37 jaar – en het ontbreken van medische belemmeringen, is het onvoldoende aannemelijk dat hij duurzaam niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten. De rechtbank kan daarom niet zonder meer aannemen dat verzoekers huidige beperkte afloscapaciteit structureel van aard is. Integendeel: indien verzoeker door een schuldregeling of door toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling meer rust en stabiliteit zou verkrijgen, ligt het voor de hand dat hij zijn inspanningen kan opvoeren en (weer) betaalde arbeid kan verrichten. Daarmee zou een hogere afloscapaciteit voor de schuldeisers kunnen ontstaan dan thans in het aanbod is voorzien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.
5 De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.