Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:5014 - Rechtbank Rotterdam - 21 mei 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2024:501421 mei 2024

Uitspraak inhoud

vonnis

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/658950 / HA ZA 23-502

Vonnis van 22 mei 2024

in de zaak van

1 [eiser] ,

2. [eiseres], zowel pro se als handelend in hun hoedanigheid van gezaghebbende ouders van [persoon A] , wonende te [woonplaats] , eisers, advocaat: mr. C.M. Sent te Amsterdam,

tegen

[gedaagde], h.o.d.n. [naam school 1], gevestigd te [vestigingsplaats] , gedaagde, advocaat: mr. A.K. Sjouw te Den Haag.

Partijen zullen hierna ‘de ouders’ en ‘ [naam school 1] ’ genoemd worden.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. [persoon A] (hierna: ‘ [voornaam persoon A] ’) is geboren op [geboortedatum] 2008. Hij woont samen met zijn ouders en oudere zus [naam zus] in [woonplaats] .

2.2. [naam school 1] drijft onder de naam [naam] een school die voortgezet onderwijs aanbiedt in Spijkenisse (hierna: ‘de school’).

2.3. [voornaam persoon A] is op 4 november 2019 ingeschreven op de school, en is toen ingestroomd in de eerste klas van het gymnasium. In september 2020 is [voornaam persoon A] gestart op het [naam school 2] in Vlaardingen.

3 Het geschil

3.1. De ouders vorderen – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om te verklaren voor recht dat [naam school 1] aansprakelijk is voor het onrechtmatige handelen jegens de ouders en [naam school 1] te veroordelen tot het vergoeden van de schade op te maken bij staat, met veroordeling van [naam school 1] in de proceskosten met wettelijke rente.

3.2. [naam school 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de door de ouders ingestelde vordering en vordert dat de ouders hoofdelijk en bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in de proceskosten met wettelijke rente worden veroordeeld.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. De ouders hebben hun vordering zowel voor zichzelf (pro se) als in hun hoedanigheid van gezaghebbende ouders van [voornaam persoon A] (namens [voornaam persoon A] ) ingediend.

Vordering ouders namens [voornaam persoon A] : ontvankelijkheid

4.2. [naam school 1] heeft aangevoerd dat, voor zover het de namens [voornaam persoon A] ingediende vordering betreft, op grond van artikel 1:349 jo. artikel 1:253k BW op straffe van niet-ontvankelijkheid vereist is dat de kantonrechter een machtiging geeft voor het namens de minderjarige optreden in rechte. Een dergelijke machtiging hebben de ouders niet overgelegd.

4.3. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. In artikel 1:349 BW is bepaald dat een voogd die zonder machtiging van de kantonrechter voor een minderjarige als eiser in rechte optreedt niet-ontvankelijk wordt verklaard. In artikel 1:253k BW wordt dit artikel op het bewind van de ouders van overeenkomstige toepassing verklaard. De wettelijke regeling laat de rechtbank zodoende geen ruimte: als de machtiging van de kantonrechter ontbreekt dienen de ouders die namens hun minderjarige kind als eiser optreden niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daar komt bij dat de machtiging ook gedurende het geding nog had kunnen worden overgelegd om zo de reeds verrichte (onbevoegde) proceshandelingen te bekrachtigen. Voor zover de ouders, bijgestaan door een advocaat, niet zelf van deze regeling op de hoogte waren, had van hen verwacht mogen worden dat zij na de conclusie van antwoord, waarin dit verweer door [naam school 1] is gevoerd, alsnog de vereiste machtiging zouden vragen aan de kantonrechter en zouden overleggen in de procedure. Desalniettemin hebben de ouders geen machtiging overgelegd. De advocaat van de ouders heeft zich tijdens de zitting desgevraagd op het standpunt gesteld dat artikel 1:349 BW niet van toepassing is omdat de ouders geen voogden zijn. Dat argument slaagt niet met het oog op het bepaalde in het eerdergenoemde artikel 1:253k BW. De rechtbank komt tegen deze achtergrond tot de conclusie dat het ontbreken van de vereiste machtiging in deze procedure niet meer hersteld kan worden en tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden. Dit betekent dat de ouders niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering voor zover zij die namens [voornaam persoon A] hebben ingesteld.

Vordering ouders pro se: relativiteitsvereiste

4.4. De ouders leggen aan hun vordering ten grondslag dat [naam school 1] onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplicht te schenden door na te laten (passend) onderwijs te bieden aan [voornaam persoon A] . [naam school 1] heeft, voor zover de ouders hun vordering pro se hebben ingesteld, aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de relativiteitseis uit artikel 6:163 BW, en dat de vordering bij gebrek aan belang moet worden afgewezen.

4.5. De rechtbank stelt voorop dat de ouders niet hebben gesteld dat de zorgplicht van de school jegens [voornaam persoon A] enig belang van de ouders beoogt te beschermen. Ook hebben zij niet onderbouwd dat zij door een zorgplichtschending van de school in hun eigen belang zouden zijn geschaad. Zij stellen slechts in algemene zin schade te hebben geleden maar beargumenteren niet dat de zorgplichtschending van de school strekt tot bescherming van die schade. Dit valt zonder toelichting ook niet in te zien, nu de zorgplicht van de school juist het belang van [voornaam persoon A] beoogt te beschermen. Zodoende is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de relativiteitseis van artikel 6:163 BW en dient de vordering van de ouders, voor zover zij die pro se hebben ingesteld, te worden afgewezen.

Proceskosten

4.6. De ouders zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Zij zullen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld nu dit door [naam school 1] is gevorderd en niet is weersproken. De proceskosten van [naam school 1] worden begroot op:

Totaal € 2.082,00

4.7. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen met dien verstande dat deze is verschuldigd vanaf het moment dat de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan, en niet, zoals [naam school 1] vordert, vanaf zeven dagen na de datum van dit vonnis.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun vordering voor zover zij die hebben ingesteld namens hun zoon [persoon A] ;

5.2. wijst de vordering van de ouders voor het overige af;

5.3. veroordeelt de ouders hoofdelijk in de proceskosten van [naam school 1] , vastgesteld op € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de ouders niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten de ouders € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

5.4. veroordeelt de ouders hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

5.5. verklaart dit vonnis voor zover het de onder 5.3 en 5.4 genoemde beslissingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. 3533/1582