Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:4191 - Rechtbank Rotterdam - 30 april 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2024:419130 april 2024

Uitspraak inhoud

Team familie

Zaaknummer / rekestnummer: C/10/675313 / FA RK 24-1907

Beschikking van 1 mei 2024 over meerderjarigverklaring

in de zaak van:

[naam vrouw], hierna: de vrouw, wonende te [woonplaats] , advocaat mr. P.J. Thie te Hellevoetsluis.

In deze zaak zijn belanghebbenden: [naam pleegvader], hierna: de pleegvader en [naam pleegmoeder], hierna: de pleegmoeder, ook genaamd: de pleegouders, beiden wonende te [woonplaats] .

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 8 maart 2024.

1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij zijn verschenen:

2 De vaststaande feiten

2.1. De vrouw is geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] . Zij heeft inmiddels de leeftijd van zestien jaar bereikt.

2.2. De verwachte geboortedatum van de ongeboren vrucht (verder ook te noemen: het kind) is 12 mei 2024.

2.3. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2014 is Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (thans genaamd: de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond) ontslagen van de voogdij over de vrouw en zijn de pleegouders benoemd tot voogden over de vrouw.

2.4. De gewone verblijfplaats van de vrouw is bij de pleegouders.

3 De beoordeling

3.1. Meerderjarigverklaring

3.1.1. De vrouw wenst als degene die het gezag heeft het kind te verzorgen en op te voeden. Met het oog daarop verzoekt zij haar meerderjarig te verklaren. Zij verzoekt voorts nu al te beslissen op dit verzoek en niet pas na de bevalling in welk geval er ten tijde en direct na de bevalling immers een gezagsvacuüm ontstaat. De vrouw verwijst daarvoor naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5397.

3.1.2. Op grond van artikel 1:253ha BW kan de minderjarige vrouw die als degene die het gezag heeft, haar kind wenst te verzorgen en op te voeden, als zij de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, de kinderrechter verzoeken haar meerderjarig te verklaren. Het verzoek kan ten behoeve van de vrouw ook gedaan worden door de raad. Het verzoek wordt slechts ingewilligd als dit in het belang van de moeder en haar kind wenselijk wordt geoordeeld.

3.1.3. De vrouw zal op 27 september 2024 de achttienjarige leeftijd bereiken. Ter zitting is door haar aangegeven dat zij ook na de bevalling voorlopig met haar kind bij de pleegouders zal blijven wonen. Zij is voorts voornemens haar huidige opleiding af te ronden en daarna te starten met een vervolgopleiding. De pleegouders ondersteunen het verzoek van de vrouw en de vrouw mag met haar kind bij hen blijven wonen. De pleegouders hebben ter zitting toegezegd de vrouw en haar kind te zullen blijven ondersteunen. De vrouw heeft een goede relatie met de biologische vader van haar kindje en is voornemens na de bevalling hem te laten delen in het ouderlijk gezag. Samen hebben zij de naam van het kind bepaald. De raad heeft ter zitting aangegeven in te stemmen met het door de vrouw gedane verzoek. De raad acht de vrouw zeer wel in staat het gezag over haar kind uit te oefenen, zeker nu zij daarbij wordt gesteund door de biologische vader en haar pleegouders.

3.1.4. Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en de omstandigheid dat de vrouw al in september 2024 achttien jaar oud zal worden, ziet de kinderrechter geen enkele noodzaak tot nader onderzoek door de raad voor de kinderbescherming. Verwacht mag worden dat de vrouw zeer wel in staat zal zijn het gezag over haar kind te dragen en dat dit wenselijk is in het belang van de vrouw en het kind. Het verzoek ligt zodoende voor toewijzing gereed.

3.1.5. Artikel 1:253ha lid 3 BW bepaalt dat het verzoek tot meerderjarigverklaring kan worden gedaan vóór de bevalling van de vrouw, maar dat in dat geval op het verzoek niet eerder wordt beslist dan na de bevalling. De vrouw verzoekt nu al te beslissen op haar verzoek en niet te wachten tot na de bevalling omdat dan tijdens en direct na die bevalling een gezagsvacuüm ontstaat. Met de vrouw is de kinderrechter van oordeel dat dit niet in het belang van de vrouw of het kind is. Niet uit te sluiten is immers dat er voorafgaand, tijdens of direct na de bevalling beslissingen moeten worden genomen in het belang van het dan geboren kind. Daarnaast is, gelet op de situatie van de vrouw nu, hetgeen zij over haar omstandigheden heeft verteld en de voornemens die zij tijdens de mondelinge behandeling heeft geuit, niet te verwachten dat de situatie na de bevalling, die omstreeks 12 mei 2024 wordt verwacht, anders zal zijn dan thans het geval is. Gelet op het belang van het kind dat ook direct na de bevalling beslissingen over hem kunnen worden genomen, is de kinderrechter van oordeel dat het van belang is om nu al op het verzoek van de vrouw te beslissen, in die zin dat de meerderjarigheid zal ingaan op het tijdstip waarop de vrouw moeder zal zijn geworden. De vrouw zal dan van rechtswege het gezag krijgen over haar kind.

De kinderrechter wijst het verzoek van de vrouw dan ook toe vanaf het moment dat zij is bevallen van de nu nog ongeboren vrucht.

3.2. Proceskosten

3.2.1. Gelet op de aard van de procedure zal de kinderrechter bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

4 De beslissing

De kinderrechter:

4.1. verklaart [naam vrouw], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] meerderjarig met ingang van het tijdstip dat zij is bevallen van haar thans nog ongeboren vrucht;

4.2. bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;

4.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.4. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat. Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.