ECLI:NL:RBROT:2024:2885 - Rechtbank Rotterdam - 4 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
locatie Rotterdam
zaaknummer: 10737087 CV EXPL 23-27097
datum uitspraak: 5 april 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[stichting] , vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] , eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie, gemachtigde: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast,
tegen
[bedrijf] , vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] , gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie, gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh.
De partijen worden hierna ‘ [stichting] ’ en ‘ [bedrijf] ’ genoemd.
1 De procedure
1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
1.2. Op 1 maart 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met I. Zengin voor [bedrijf] bijgestaan door de gemachtigde. Voor [stichting] is niemand verschenen.
2 De beoordeling
Onbevoegd
2.1. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd. De reden is dat in de overeenkomst tussen partijen, waarop de eisen over en weer gebaseerd zijn, een arbitrageclausule opgenomen is. Het gaat om artikel 17 Corporate Finance Advisory Agreement dat luidt als volgt: *“Any dispute, controversy, difference or claim, whether contractual or non-contractual, arising out of or in relation to this Agreement, including its existence, validity, interpretation, performance, breach or termination, shall exclusively be referred to and finally resolved by arbitration administered by the International Arbitration Centre of the Astana International Financial Centre ("IAC") in accordance with the IAC Arbitration and Mediation Rules in force on the date on which the Request for Arbitration is filed with the Registrar of the IAC, which Rules are deemed to be incorporated into this clause. The number of arbitrators shall be one. The language of the arbitration proceedings shall be English. The governing law of this Agreement shall be the substantive law of England and Wales.”*Voor alle weren heeft [bedrijf] geconcludeerd tot onbevoegdheid van de kantonrechter met een beroep op deze clausule
2.2. Tijdens de mondelinge behandeling is [stichting] niet verschenen. Vervolgens heeft [bedrijf] te kennen gegeven het bevoegdheidsverweer te laten vallen, omdat zij toch wil dat de zaak inhoudelijk wordt behandeld. De kantonrechter is van oordeel dat dit [bedrijf] in de gegeven situatie niet meer vrijstaat. Zou dit [bedrijf] wel vrijstaan, dan doet dit in ernstige mate afbreuk aan het beginsel van concentratie van verweer en geeft dit [bedrijf] de mogelijkheid te chicaneren. Dit is in strijd met de goede procesorde. Hierbij is ook van belang dat [bedrijf] op geen enkele manier heeft toegelicht waarom het arbitragebeding niet rechtsgeldig zou zijn. Partijen hebben voor geschillen voortvloeiend uit hun overeenkomst een andere rechtsgang voor ogen gehad. Dat heeft [stichting] inmiddels ook erkend, want zij heeft (ongevraagd) bij e-mailbericht van 18 maart 2024 meegedeeld dat de zaak moet worden ingediend bij het International Arbitration Centre of the Astana International Financial Centre.
Proceskosten
2.3. [stichting] moet de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [bedrijf] op € 1.357,50 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 543,- voor het antwoord, de daarmee samenhangende tegeneis, en de zitting) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.492,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
2.3.1. Overigens wordt het verzoek van [stichting] om verlaging van het griffierecht van
€ 1.384,- niet gehonoreerd, omdat de dagvaarding dateert van 27 september 2023 en het verzoek pas op 21 november 2023 is gedaan, zonder verstrekking van een (aanvraag van een) verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand over de draagkracht van [stichting] . Een dergelijke verklaring is pas op 18 maart 2024 verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat zich omstandigheden hebben voorgedaan waardoor het laat overleggen van de draagklachtverklaring niet aan [stichting] valt toe te rekenen
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.4. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1. verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen;
3.2. veroordeelt [stichting] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van [bedrijf] worden vastgesteld op totaal € 1.492,50;
3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken. 465
Artikel 1022 Rv.
Artikel 16 Wet griffierechten burgerlijke zaken.