Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2023:12149 - Rechtbank Rotterdam - 20 december 2023

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2023:1214920 december 2023

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 23/5392

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J. van der Stel,

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

gemachtigde: [naam 1] .

Procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het in mindering brengen van bijschrijvingen op de aan hem toegekende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).

1.1. Bij besluit van 23 december 2022 heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand per 14 november 2022 toegekend en daarop dertien bijschrijvingen in mindering gebracht (het primaire besluit). Met een besluit van 16 mei 2023 (verstuurd op 31 juli 2023) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en op de toegekende bijstand elf bijschrijvingen in mindering gebracht (het bestreden besluit).

1.2. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen, vergezeld van eisers moeder, [naam 3]. Namens verweerder is de gemachtigde verschenen, vergezeld van een collega.

Het geschil

Inleiding

2.1 Eiser (geboren in 2000) woont bij zijn moeder en zusje en heeft zich op 14 november 2022 gemeld voor een bijstandsuitkering. In zijn aanvraag heeft eiser aangegeven geen auto te hebben en geen schulden. Blijkens zijn bankafschriften stond hij bijna € 1.000,- rood. Eiser heeft in november en december 2022 elf bijschrijvingen op zijn rekening gekregen van zijn nicht [naam 2] . Het gaat om:

  1. € 10,- op 24 november 2022;
  2. € 60,- op 27 november 2022 o.v.v. “lunch”;
  3. € 30,- op 27 november 2022 o.v.v. “dinner”;
  4. € 50,- op 27 november 2022;
  5. € 25,- op 28 november 2022;
  6. € 50,- op 28 november 2022 o.v.v. “tanken”;
  7. € 100,- op 29 november 2022;
  8. € 100,- op 30 november 2022;
  9. € 56,- op 7 december 2022;
  10. € 50,- op 17 december 2022 o.v.v. “tanken”; en
  11. € 50,- op 17 december 2022 o.v.v. “kerstcadeaus”.

2.2. Verweerder heeft bij het primaire besluit van 23 december 2022 eiser de gevraagde bijstand per 14 november 2022 toegekend (norm van een alleenstaande kostendeler, € 787,02 per maand), maar op de uitkering over november 2022 de bijschrijvingen 1 tot en met 8 en op de uitkering over december 2022 de bijschrijvingen 9 tot en met 11 in mindering gebracht.

2.3. In bezwaar heeft eiser een schriftelijke verklaring van 25 april 2023 van [naam 2] ( [naam 2] ) overgelegd, waarin staat: “Hierbij verklaar ik dat ik afgelopen jaar [naam eiser] financieel heb gesteund omdat hij geen inkomsten had. Ik heb ongeveer 750 euro aan hem geleend in de periode van augustus tot en met november. Ook heb ik een aantal keren geld overgemaakt naar hem toen ik ziek was. Met dit geld heeft hij voor mij boodschappen gedaan en getankt. Dit geld betaalt hij mij binnenkort indien hij weer over voldoende inkomen beschikt in termijnen terug.”

Standpunt verweerder in het bestreden besluit

3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de bijschrijvingen terecht als inkomsten zijn aangemerkt en in mindering zijn gebracht op eisers bijstandsuitkering. Uit de verklaring van [naam 2] over deze bijschrijvingen volgt volgens verweerder niet dat het geleend geld betreft dat eiser moet terugbetalen. De bijschrijvingen kunnen volgens verweerder ook niet als gift worden vrijgelaten. Het gaat om € 375,- (lees: € 425,-) in november 2022 en € 156,- in december 2022. De hoogte van de ontvangen bedragen in relatie tot het maandbedrag aan bijstand waarop eiser aanspraak heeft, maakt dat het vrijlaten van deze giften uit het oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord is, aldus verweerder.

Wat eiser daartegen aanvoert in beroep

4. Eiser voert aan dat [naam 2] een nicht is die hem heeft geholpen om de periode naar bijstandstoekenning te overbruggen, nadat zijn moeder niet langer in staat was hem financieel te onderhouden. Het betreft geleend geld, waarover is afgesproken dat eiser dat terugbetaalt zodat hij weer geld heeft. Dat is vooralsnog niet gebeurd, omdat eiser ten tijde van de bijstandsverlening rood stond en eiser om die reden ook na toekenning van de bijstand daarvoor de middelen niet had. Voor zover verweerder stelt dat het geen leningen betreft, zijn het volgens eiser dus giften. Verweerder had, gelet op zijn beleidsregels daarover, deze giften niet als inkomsten mogen aanmerken, aldus eiser.

Beoordeling door de rechtbank

5. Bijstand is een vangnetvoorziening voor mensen die geen eigen middelen hebben om in hun bestaanskosten te voorzien. Dit betekent dat in beginsel alle relevante middelen waarover de bijstandsgerechtigde beschikt of kan beschikken (artikel 31 en 32, eerste lid, van de Pw) als inkomsten in aanmerking worden genomen en in mindering worden gebracht op de bijstandsuitkering (artikel 19 van de Pw). In artikel 31, tweede lid, van de Pw zijn een aantal uitzonderingen op dat uitgangspunt te vinden. Zo is in dat artikel onder m bepaald dat niet tot de middelen worden gerekend giften voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandverlening verantwoord zijn.

6. In artikel 5.3, eerste lid, van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Maassluis, Vlaardingen en Schiedam 2020 (de Beleidsregels) staat dat verweerder van oordeel is dat vanaf kalenderjaar 2022 een bedrag tot € 1.200,- per kalenderjaar aan giften uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is en niet wordt aangemerkt als middel.

7. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat uit de bankafschriften niet kan worden afgeleid dat de bijschrijvingen van [naam 2] leningen betroffen om eiser in staat te stellen in zijn levensonderhoud te voorzien in afwachting van het toekennen van bijstand, zodat moet worden aangenomen dat het giften betreffen.

8. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat de giften van [naam 2] aan eiser in dit geval als inkomsten moesten worden aangemerkt omdat deze uit het oogpunt van bijstandverlening niet verantwoord waren. Verweerder heeft immers met artikel 5.3, eerste lid, van de Beleidsregels, blijkens de toelichting op die Beleidsregels, beoogd invulling te geven aan “naar het oordeel van het college uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord” (het criterium van artikel 31, tweede lid, onder m, van de Pw). Die invulling door verweerder houdt blijkens dat artikel in dat ongeclausuleerd een bedrag aan giften van € 1.200,- per kalenderjaar verantwoord wordt geacht. Het door eiser in totaal ontvangen bedrag overschrijdt deze grens niet. Verweerders betoog dat de door eiser ontvangen bedragen per maand bijna even hoog zijn als diens aanspraak op bijstand per maand, is in dit geval onvoldoende motivering voor een afwijking van verweerders eigen invulling volgens de Beleidsregels. Eiser had aanspraak op een uitkering van € 787,02 per maand. Dit is een volledige, reguliere uitkering. De omstandigheid dat eiser over de maand november 2022 slechts aanspraak kon maken op een gedeeltelijke uitkering van € 445,98, maakt dit niet anders. Het in totaal door eiser ontvangen bedrag was niet hoger dan eisers recht op bijstand over de maanden november en december 2022 en ook per maand was het ontvangen bedrag niet hoger dan de bijstandsuitkering, nog daargelaten dat verweerder in zijn beleid ook niets heeft bepaald over de verhouding tussen het maandelijks recht op bijstand en per maand te ontvangen giften. Verweerder kon dan ook niet besluiten om in het geval van eiser af te zien van toepassing van dit beleid.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 5.3, eerste lid, van de Beleidsregels. Het bestreden besluit wordt vernietigd ten aanzien van het in mindering brengen van de bijschrijvingen van [naam 2] op de aan eiser toegekende bijstandsuitkering. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat in dit geval slechts één mogelijke uitkomst bestaat. De rechtbank herroept het primaire besluit voor zover daarbij de bijschrijvingen van [naam 2] in mindering zijn gebracht op de aan eiser toegekende bijstandsuitkering.

10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden (€ 50,-). De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank door de advocaat, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). De proceskosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt, heeft verweerder bij het bestreden besluit al vergoed. Dit deel van het bestreden besluit wordt in stand gelaten.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.