Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5502 - Rechtbank Overijssel - 15 januari 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:550215 januari 2025

Uitspraak inhoud

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer / rolnummer: C/08/313304 / HA ZA 24-151

Vonnis van 15 januari 2025

in de zaak van

de vennootschap naar Duits recht [partij A], gevestigd te [vestigingsplaats 2] , eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. I.K.M. Hoffmann te Enschede,

tegen

  1. de maatschap

[partij B1], gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

  1. [partij B2],

wonende te [woonplaats 1] ,

  1. [partij B3],

wonende te [woonplaats 2] , gedaagden in conventie, eisers in reconventie, advocaten mrs. A.H.M. Bouwmeister en L.D. Braakhuis te Arnhem.

De rechtbank noemt eiseres in conventie/verweerster in reconventie hierna [partij A] en gedaagde in conventie/eiser in reconventie sub 1 [partij B] . Gedaagden in conventie/eisers in reconventie zullen hierna samen [partij B] c.s. worden genoemd.

In dit vonnis gebruikt de rechtbank voor het Weens Koopverdrag ook de aanduiding CISG. In een bijlage bij dit vonnis zijn de artikelen van het Weens Koopverdrag opgenomen, die in het vonnis genoemd zijn.

1 Samenvatting

1.1. [partij A] , een Duitse voerleverancier en [partij B] , een Nederlandse varkenshouder, hebben een overeenkomst voor de levering van varkensvoer gesloten en twisten over het bestaan van een tweede overeenkomst. Het Weens Koopverdrag is van toepassing op de rechtsverhouding tussen partijen. De leverancier wenst betaling van een nog openstaand bedrag voor reeds geleverd voer en ontbinding van de desbetreffende overeenkomst. Daarnaast vordert de leverancier ontbinding van een overeenkomst die hij stelt met de varkenshouder gesloten te hebben, maar waarvan het bestaan door die laatste betwist wordt. [partij A] wenst bovendien haar schade vergoed te zien. [partij B] c.s. stelt de door hem erkende overeenkomst ontbonden te hebben, omdat het door [partij A] geleverde voer stramheid bij de varkens veroorzaakte en dus niet aan de overeenkomst beantwoordde. Hij wenst een schadevergoeding van [partij A] .

1.2. De rechtbank oordeelt dat tekortschieten aan de zijde van [partij A] niet vast komt te staan, dat de eerste overeenkomst voor ontbinding vatbaar is en dat [partij A] recht heeft op betaling van het openstaande bedrag en van schadevergoeding. [partij B] c.s. heeft geen recht op schadevergoeding. De rechtbank geeft [partij A] een bewijsopdracht in verband met de door haar gestelde, tweede, overeenkomst. Indien die tweede overeenkomst vast komt te staan is ook die voor ontbinding vatbaar. [partij A] heeft dan ook in verband daarmee recht op schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat artikel 76 van het Weens Koopverdrag niet en artikel 74 van dat verdrag wel als grondslag voor de aan [partij A] te betalen schadevergoeding kan dienen.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

3 De feiten

3.1. [partij A] exploiteert een veevoederfabriek en [partij B] c.s. een varkensveehouderij.

3.2. In de periode van september 2021 tot en met mei 2022 hebben partijen vier contracten gesloten met de nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] onderscheidenlijk [nummer 4] voor de levering door [partij A] aan [partij B] van in totaal 9.850.000 kilo varkensvoer. Per contract vonden de levering en de facturering in delen plaats. [partij B] c.s. heeft alle facturen die betrekking hadden op alle deelleveringen van de vier contracten betaald.

3.3. Op 6 september 2022 hebben partijen een overeenkomst met nummer [nummer 5] gesloten voor de levering door [partij A] aan [partij B] van 5.000.000 kilo varkensvoer. [partij A] heeft in de periode van 1 juni tot 13 juni 2023 een deel van de totale hoeveelheid voer aan [partij B] geleverd, namelijk 240.360 kilo. Voor die heeft [partij A] op 15 juni 2023 een factuur aan [partij B] gestuurd met een totaalbedrag van € 97.451,77. [partij B] heeft op die factuur een betaling van € 47.451,77 verricht. Op de factuur staat als “Restmenge” [nummer 6] vermeld. [partij B] c.s. heeft na de levering van voornoemde 240.360 kilo voer geen voer meer afgenomen onder het contract met nummer [nummer 5] .

3.4. Na op 15 maart 2023 een “Angebot” voor een contract van 1 juni 2023 tot 30 oktober 2023 aan [partij B] gestuurd te hebben heeft [partij A] op 16 maart 2023 een “Kontraktsbestätigung” aan [partij B] gestuurd voor een contract met nummer [nummer 7] dat ziet op de levering van in totaal 5.000.000 kilo varkensvoer.

3.5. Op 23 mei 2023 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden op het bedrijf van [partij B] . [naam 1] , werkzaam bij [partij A] , heeft daar een verslag van gemaakt.

De Duitse tekst van het verslag luidt als volgt:

Protokoll Besuchstermin [partij B] in [plaats] am 23.05.2023, 9 Uhr,

Anwesend: [naam 2] und [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] und [naam 1]

Beim Besuch am 23.05.2023 in [plaats] wurde das Bestehen des Futtermittelkontraktes vom 16.03.2023 über 5.000 to. Vom 01.06.2023- 31.10.2023 thematisiert, dieser wurde von [naam 3] bestätigt. Allerdings habe er vorab darauf hingewiesen, das die ‘Strammigkeit‘ der Tiere, damit ist gemeint das sich die Tiere zeitweise steif bewegen und auf dem Hintern sitzen, im Griff sein muss, das sei Grundlage für den Kontrakt. In vorherigen Terminen ist dies angesprochen worden und von [naam 1] darauf hingewiesen worden, das im Futter alles dafür getan wird, das aus Futtergründen keine Probleme entstehen, wir aber immer noch mit Lebewesen arbeiten. Festgestellt wurde, das [partij B] sehr gute Schweinemäster sind und das [partij A] sehr gutes Futter macht. Festgestellt wurde ebenso, das mit heutiger Kalkulation der Futterkontrakt um 3,75€ bis 3,85 € je dt. günstiger zu kaufen wäre. Bemerkt wurde von [naam 1] , das die Möglichkeit besteht den Kontrakt nicht abzunehmen, dann muss die Differenz der Preise multipliziert mit der Kontraktmenge bezahlt werden.

Da das o.g. Verhalten der Tiere laut [partij B] bei 5-10% der Schweine vorkommt, ist untersucht worden wo die Ursache für das Problem liegt. Da das Problem bei Ferkeln aus dem Betrieb [bedrijf] vorkommt, aber nicht bei Ferkeln aus anderer Herkunft, die im Stall in [vestigingsplaats 1] gemästet werden, war man sich einig, das es sich nicht um ein Futterproblem handelt sondern die Ferkelherkunft/Genetik eine Rolle spielt.

[naam 3] erklärte, das er durch die derzeitigen Situation mit der ‘Strammigkeit’ der Tiere je Schwein ca. 5 € je Schwein verliert. Er wolle somit den aktuell abzunehmenden Kontrakt abnehmen und den Folgekontrakt nicht weiter nehmen, da das Problem bei den Tieren nicht gelöst ist. [naam 5] erklärte, das wie abgesprochen 3-400g/to. mehr Monocalciumphosphat im Futter eingesetzt werden. [naam 3] und [naam 2] gaben an das sich in letzter Zeit Zunahmen und Futterverwertung weiter verbessert hätten. [naam 1] sagte, das [partij A] alles immer umgesetzt hat, was von [partij B] vorgegeben wurde und das Futter nach deren Vorstellungen produziert und geliefert wurde. Es wurde vorab darauf hingewiesen, dass die Futter nach [partij B] -Vorgaben sehr energiereich sind und im Stall und bei der Tiergesundheit alles sehr gut sein muss, damit die Tiere diese Futter gut verwerten können und es keine Probleme gibt. Dies wurde von [naam 5] bestätigt. Da die genannten Probleme im Betrieb in [vestigingsplaats 1] nicht vorkommen und dadurch die Ursache im Futter sehr unwahrscheinlich ist, gibt es aus Sicht von [partij A] keinen Grund einen Kontrakt nicht abzunehmen und es wird auf Abnahme bestanden.

Schließlich ist die Situation im Ferkelbetrieb [bedrijf] besprochen worden, die derzeitigen Ferkel haben unter anderem Ohrrandnekrosen, es gibt es aus Sicht von [naam 3] und [naam 2] [partij B] deutlichen Verbesserungsbedarf. [partij A] liefert dort Ferkelfutter für die letzte Aufzuchtphase, anderes Futter produziert [bedrijf] selbst. Von [naam 2] und [naam 3] ist gefordert worden, das [naam 4] erreicht das [bedrijf] besser arbeitet, [partij A] sich dort mehr einbringt um bessere Ferkel zu produzieren. Von [naam 1] und [naam 4] ist erklärt worden, das wenn von [bedrijf] gewünscht und zugelassen wird, sehr gerne mehr beraten und wenn nötig Verbesserungsvorschläge gemacht werden können. Es ist aber nicht möglich, [bedrijf] vorzuschreiben wie er seinen Betrieb zu führen hat und zu kontrollieren ob er Vorschläge umsetzt.

Der Vorschlag eines Treffens mit [partij B] , [bedrijf] und Kollegen von [partij A] wurde von [naam 3] und [naam 2] [partij B] abgelehnt, ein Treffen mit [bedrijf] hätte es schon gegeben und es wäre zwecklos.

Alle waren sich einig, dass nach einer Lösung gesucht werden muss und die Betriebe [partij B] und [partij A] gerne weiter erfolgreich zusammenarbeiten möchten, dazu wurde gemeinsam einiges überlegt:

1. Wenn die Ferkel von [bedrijf] nicht den Vorstellungen von [partij B] entsprechen muss ein anderer Lieferant

gesucht werden. Meinung dazu: Zur Zeit sind Ferkel knapp und daher würde man so schnell keinen Ersatzlieferanten mit entsprechender Ferkelqualität und Menge finden.

2. Wenn die Ferkel wegen Punkt 1 weiter von [bedrijf] genommen werden müssen und diese mit dem hoch

konzentrierten Futter nicht klar kommen, ist es möglich die Nährstoffkonzentration zu verringern. Dadurch ist es allerdings wahrscheinlich, das die Tiere etwas langsamer wachsen und etwas schlechtere Futterverwertung haben können. [naam 5] merkte an, das sich der Futterpreis dadurch auch verringern würde. Meinung dazu: Der Vorschlag wurde von [partij B] abgelehnt, das Futter soll bleiben wie es jetzt ist. Es soll Topleistung erreicht werden.

3. Um den Umstellstress der Ferkel zu vermindern bespricht [naam 4] mit [bedrijf] , ob es möglich ist in den

letzten Aufzuchttagen das Futter [omschrijving] [partij B] , welches in den Mastställen auch gefüttert wird, einzusetzen. Meinung: Das will [naam 4] mit [bedrijf] besprechen, kann ihm das empfehlen.

Protokoll erstellt von [naam 1]

In de Nederlandse, met behulp van een vertaalprogramma gemaakte vertaling van dat verslag staat:

Protocol bezoekdatum [partij B] in [plaats] op 23/05/2023, 9 uur,

Aanwezig: [naam 2] en [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 1]

Tijdens het bezoek op 23/05/2023 in [plaats] werd het bestaan van het voedercontract van 16/03/2023 op 5.000 ton. Van 01.06.2023 - 31.10.2023 werd dit bevestigd door [naam 3] . Hij had er echter vooraf op gewezen dat de 'stijfheid' van de dieren, wat betekent dat de dieren soms stijf bewegen en op hun kont zitten, onder controle moet zijn, wat de basis is voor het contract. Dit is in eerdere vergaderingen aan de orde geweest en [naam 1] heeft erop gewezen dat er in het voer alles aan wordt gedaan om ervoor te zorgen dat er geen problemen ontstaan vanwege het voer, maar dat we nog steeds met levende wezens werken. Er werd vastgesteld dat [partij B] zeer goede varkenshouders zijn en dat [partij A] zeer goed voer produceert. Er werd ook vastgesteld dat met de berekening van vandaag, het voercontract €3,75 tot €3,85 per ton goedkoper zou zijn om in te kopen. [naam 1] merkte op dat het mogelijk is om het contract niet af te nemen, in welk geval het prijsverschil vermenigvuldigd met de contracthoeveelheid moet worden betaald.

Omdat het bovengenoemde diergedrag volgens [partij B] bij 5-10% van de varkens voorkomt, is onderzocht wat de oorzaak van het probleem is. Aangezien het probleem zich wel voordoet bij biggen van het bedrijf [bedrijf] , maar niet bij biggen van andere herkomst die in de stal in [vestigingsplaats 1] worden afgemest, is afgesproken dat het geen voerprobleem is, maar dat de herkomst/genetica van de biggen een rol speelt.

[naam 3] legde uit dat hij ongeveer €5 per varken verliest door de huidige situatie met de 'stijfheid' van de dieren. Hij wilde daarom het huidige contract aannemen en niet het volgende contract, omdat het probleem met de dieren niet was opgelost. [naam 5] legde uit dat, zoals afgesproken, 3-400g/ton meer monocalciumfosfaat in het voer zal worden gebruikt. [naam 3] en [naam 2] verklaarden dat de gewichtstoename en voederconversie de laatste tijd verder waren verbeterd. [naam 1] zei dat [partij A] altijd alles heeft geïmplementeerd wat door [partij B] werd gespecificeerd en dat het voer volgens hun specificaties werd geproduceerd en geleverd. Vooraf werd erop gewezen dat het voer volgens de specificaties van [partij B] zeer energierijk is en dat alles in de stal en op het gebied van diergezondheid heel goed moet zijn, zodat de dieren dit voer goed kunnen benutten en er geen problemen ontstaan. Dit werd bevestigd door [naam 5] . Aangezien de genoemde problemen niet voorkomen op het bedrijf in [vestigingsplaats 1] en de oorzaak dus zeer waarschijnlijk niet in het voer ligt, ziet [partij A] geen reden om een contract niet te accepteren en dringt aan op acceptatie.

Tot slot werd de situatie op biggenbedrijf [bedrijf] besproken; de huidige biggen hebben onder andere oornecrose en [naam 3] en [naam 2] [partij B] vinden dat er duidelijk verbetering nodig is. [partij A] levert biggenvoer voor de laatste opfokfase, terwijl [bedrijf] ander voer zelf produceert. [naam 2] en [naam 3] hebben [naam 4] gevraagd ervoor te zorgen dat [bedrijf] beter gaat werken en dat [partij A] meer betrokken raakt om betere biggen te produceren. [naam 1] en [naam 4] hebben aangegeven dat als [bedrijf] dat wil en toestaat, zij graag meer advies willen geven en eventueel verbetervoorstellen willen doen. Het is echter niet mogelijk om [bedrijf] te vertellen hoe hij zijn bedrijf moet runnen en om te controleren of hij suggesties uitvoert.

Het voorstel voor een bijeenkomst met [partij B] , [bedrijf] en collega's van [partij A] werd afgewezen door [naam 3] en [naam 2] [partij B] , een bijeenkomst met [bedrijf] had al plaatsgevonden en het zou zinloos zijn.

Iedereen was het erover eens dat er een oplossing moest worden gevonden en dat [partij B] en [partij A] graag succesvol willen blijven samenwerken:

1. Als de biggen van [bedrijf] niet aan de verwachtingen van [partij B] voldoen, moet er een andere

leverancier worden gezocht. Mening: Op dit moment is er een tekort aan biggen, dus het zou moeilijk zijn om een vervangende leverancier te vinden met de juiste kwaliteit en hoeveelheid biggen.

2. Als de biggen vanwege punt 1 uit [bedrijf] gehaald moeten blijven worden en ze het sterk

geconcentreerde voer niet aankunnen, is het mogelijk om de nutriëntenconcentratie te verlagen. Hierdoor zullen de dieren echter waarschijnlijk iets langzamer groeien en een iets slechtere voederconversie hebben. [naam 5] merkte op dat dit ook de prijs van het voer zou verlagen. Advies: Het voorstel is door [partij B] afgewezen, het voer moet blijven zoals het nu is. Er moeten topprestaties worden geleverd.

3. Om de overgangsstress van de biggen te minimaliseren, bespreekt [naam 4] met [bedrijf] of het mogelijk

is om het [omschrijving] [partij B] voer, dat ook in de vleesvarkensstallen wordt gevoerd, in de laatste dagen van de opfok te gebruiken. Advies: [naam 4] wil dit met [bedrijf] bespreken, kan hem dit aanbevelen. Notulen gemaakt door [naam 1]

3.6. Op 31 mei 2023 heeft [partij B] een e-mailbericht aan [partij A] gestuurd, waarin onder meer staat:

Tijdens ons gesprek in maart is gesproken over een prijs voor 5.000 ton over de periode 1-6-23 t/m 31-10-23. Hiervoor is door [partij A] vervolgens ook een offerte afgegeven. Ook is tijdens dit gesprek gesproken over de huidige problematiek omtrent ‘stramheid’ van de biggen. Het is expliciet benoemd dat wanneer deze problematiek aan zou houden de samenwerking met [partij A] ‘sofort’ beëindigd zou worden. Zoals duidelijk moge zijn is de stramheid momenteel absoluut niet tot een acceptabel niveau terug gedrongen. Het is dus puur uit coulance dat wij momenteel nog doorvoeren met het restant van het huidige contract. Het doet ons bijzonder zeer te moeten horen dat het niet aan [partij A] is gelegen om een oplossing tot deze (serieuze) problematiek te kunnen vinden bij de vermeerderaar. Helemaal gezien [partij A] ook voerleverancier is bij deze vermeerderaar. Er is in samenspraak ( [partij B] - [partij A] ) al het een en ander gewijzigd in ons voeder (lees; verbeteringen om stramheid te verhelpen). Dit had kostenstijgingen tot gevolg welke door ons zijn gedragen. Zoals wij hebben mogen begrijpen is bij de vermeerderaar niet op deze problematiek gecommuniceerd en geacteerd. Dat is een keuze van [partij A] geweest, al dan niet met het gevolg dat de problematische stramheid nog steeds niet is verholpen.

Zoals benoemd zijn wij – los van bovenstaande – tevreden over de samenwerking met [partij A] , wanneer het niet aan [partij A] is gelegen om de vermeerderaar te betrekken bij het vinden van een oplossing, zal er door [partij A] een ander samenstelling afgegeven kunnen worden. Dit maakt echter wel dat [partij A] voor ons geen voorkeurspositie meer geniet. Momenteel zijn wij daarom ook met meerdere partijen in gesprek voor toekomstige voerlevering. [partij A] kan daar wat ons betreft ook bij horen.

Graag benadrukken wij, dat met betrekking tot een vervolg, tot dusver op geen enkele wijze een bindende overeenkomst is gesloten met [partij A] .

3.7. Op 13 juni 2023 heeft [partij B] een e-mail aan [partij A] gestuurd, waarin onder meer het volgende staat:

Zoals vanmiddag in onze mail duidelijk is gemaakt heeft [naam 1] door zijn dreigementen een absolute grens overschreden. Deze dreigementen hebben ervoor gezorgd dat de samenwerking per direct is gestrand, al dan niet is hersteld door het uitblijven van een reactie op ons schrijven. Dit heeft als gevolg dat wij – vanavond nog - acuut keuzes hebben moeten maken om onze directe voervoorziening veilig te stellen (!). Onbegrijpelijk.

3.8. Op 26 juli 2023 heeft [partij B] een verklaring met de volgende inhoud aan [partij A] gestuurd:

Verklaring volledige beëindiging samenwerking tussen de partijen [partij B1] en [partij A] .

Hierbij verklaren de partijen [partij B1] ( [partij B] ), en [partij A] ( [partij A] ) met ondertekening van dit document, na betaling van de door [partij B] aangehouden gelden a.d. 50.000,00 euro, op geen enkele wijze verplichtingen meer aan elkaar te hebben.

Door [partij A] ingenomen stelling, en daaropvolgende dreigementen, hebben [partij B] doen leiden naar het aanhouden van genoemde gelden. Te vermeerderen met de te maken juridische kosten. [partij A] zal immers een rechtsgang voorbereiden, en inzetten. Het door [partij B] aangehouden bedrag ziet op de door [partij B] extra gemaakte voerkosten uit de door [partij A] gerectificeerde pakketprijs in contract [nummer 3] .

Wanneer [partij A] deze verklaring weigert te ondertekenen door wederom haar, door [partij B] bestreden, stelling in te nemen, zal [partij A] haar moeten verantwoorden bij het Hof. [partij B] zal haar dan ook beroepen op meerdere grieven.

Enkel ondertekening van deze verklaring door bovengenoemde partijen zal een bevrijdende werking hebben op betaling van de aangehouden gelden a.d. 50.000,00 euro.

Mocht [partij A] reeds haar genoemde rechtsgang ingezet hebben, dan dient [partij B] daar uiterlijk 27-7-2023 over geïnformeerd te worden. Is dit niet het geval, dan bevestigd [partij A] met ondertekening van dit document dat er geen grond is voor de door eerder ingenomen stelling over het bestaan van een nieuw contract.

Partijen hebben deze verklaring niet ondertekend.

3.9. Op 18 januari 2024 heeft de advocaat van [partij A] een brief aan [partij B] c.s. gestuurd, waarin onder meer staat dat [partij A] [partij B] c.s. sommeert om binnen 14 dagen het op de factuur van 15 juni 2023 openstaande bedrag van € 50.000,00 te betalen, schriftelijk te bevestigen dat hij de resthoeveelheid van 475.743 kilo voer onder het contract met nummer [nummer 5] binnen een redelijke termijn in ontvangst neemt na voorafgaande betaling van de afgesproken koopprijs en schriftelijk te bevestigen dat hij het bestaan van de overeenkomst van 16 maart 2023 met nummer [nummer 7] erkent en de afgesproken hoeveelheid van 5.000.000 kilo voer afneemt na voorafgaande betaling van de afgesproken koopprijs.

4 De vordering

in conventie

4.1. [partij A] vordert na wijziging van haar eis dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

i. [partij B] veroordeelt tot betaling van € 50.000,00 (inclusief btw) en [partij B2] en [partij B3] ieder tot de helft daarvan, onder de openstaande factuur (met nummer [nummer 8] ) van 15 juni 2022, binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente op grond van § 288 BGB ter hoogte van 8% bovenop de basisrentevoet vanaf 1 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [partij B] c.s. uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 50.000,00 vermeerderd met wettelijke vertragingsrente niet te boven gaat;

de tussen partijen gesloten koopovereenkomst van 6 september 2022 ontbindt;

[partij B] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan [partij A] op grond van artikel 76 CISG ter hoogte van € 41.375,18 en [partij B2] en [partij B3] ieder tot de helft daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [partij B] c.s. uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 41.375,18 vermeerderd met wettelijke rente niet te boven gaat.

de tussen partijen gesloten koopovereenkomst van 16 maart 2023 ontbindt;

[partij B] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan [partij A] op grond van artikel 76 CISG ter hoogte van € 268.844,75 en [partij B2] en [partij B3] ieder tot de helft daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [partij B] c.s. uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 268.844,75 vermeerderd met wettelijke rente niet te boven gaat;

[partij B] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan [partij A] op grond van artikel 74 CISG ter hoogte van € 57.495,30 en [partij B2] en [partij B3] ieder tot de helft daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [partij B] c.s. uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 57.495,30

niet te boven gaat;

[partij B] veroordeelt tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten aan [partij A] op grond van artikel 74 CISG ter hoogte van € 4.681,82 en [partij B2] en [partij B3] ieder tot de helft daarvan, met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [partij B] c.s. uit hoofde van deze veroordeling het bedrag van € 4.681,82 niet te boven gaat;

[partij B] veroordeelt in de kosten van het geding en [partij B2] en [partij B3] ieder tot de helft daarvan, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening met bepaling dat de totale betalingsverplichting van [partij B] c.s. uit hoofde van deze veroordeling het bedrag vermeerderd met wettelijke rente niet te boven gaat.

4.2. [partij A] grondt haar vordering op het volgende. [partij B] is op grond van artikel 53 CISG gehouden de koopprijs van het in juni 2023 onder contract [nummer 5] geleverde voer te voldoen en moet daarom het van de factuur van 15 juni 2023 nog openstaande bedrag ter hoogte van € 50.000,00 betalen. [partij B] weigert de nog niet geleverde hoeveelheid voer onder contract [nummer 5] af te nemen en te betalen. Op grond van artikel 64, eerste lid onder a, CISG kan [partij A] daarom het gedeelte van die overeenkomst dat ziet op de levering van de restanthoeveelheid ontbonden verklaren. Daaruit vloeit voort dat [partij A] recht heeft op schadevergoeding, bestaande uit het verschil tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de ten tijde van de ontbinding geldende dagprijs. [partij A] verwijst naar artikel 76, eerste lid, CISG. [partij B] weigert ook het onder de op 16 maart 2023 tussen hem en [partij A] gesloten overeenkomst (contract met nummer [nummer 7] ) te leveren varkensvoer af te nemen en te betalen. [partij A] roept daarom op grond van artikel 64, eerste lid, onder a, CISG eveneens de ontbinding in van die overeenkomst. Ook in dit geval is [partij B] gehouden de schade te vergoeden die [partij A] lijdt en die bestaat uit het verschil tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de ten tijde van de ontbinding geldende dagprijs (artikel 76, eerste lid, CISG). Daarnaast dient [partij B] volgens [partij A] op grond van artikel 74 CISG de schade te vergoeden, die bestaat uit winst die [partij A] misgelopen heeft doordat [partij B] het varkensvoer dat [partij A] onder de contracten [nummer 5] en [nummer 7] zou leveren niet afgenomen heeft. [partij A] meent ook recht te hebben op vergoeding door [partij B] van buitengerechtelijke kosten. [partij B2] en [partij B3] zijn volgens [partij A] als maten van [partij B] op grond van artikel 7A:1680 BW aansprakelijk voor de schulden van [partij B] , ieder voor gelijke som en gelijk aandeel.

5 Het verweer

5.1. Volgens [partij B] c.s. voldoet de kwaliteit van het door [partij A] geleverde varkensvoer niet aan de in de overeenkomst gestelde eisen in de zin van artikel 35 CISG, omdat het voer stramheid bij de varkens van [partij B] veroorzaakte. [partij B] heeft daar tijdig over geklaagd, maar dat heeft er niet toe geleid dat het nadien geleverde voer wel aan de overeenkomst beantwoordde. De varkens bleven last van stramheid hebben. Daarom heeft [partij B] de overeenkomst met [partij A] (contract [nummer 5] ) gedeeltelijk ontbonden overeenkomstig artikel 49 CISG. Indien [partij B] de overeenkomst niet ontbonden heeft, heeft hij zijn afnameverplichting opgeschort op grond van artikel 71 lid 1 sub a CISG.

5.2. [partij B] c.s. betwist dat partijen contract [nummer 7] afgesloten hebben. [partij B] c.s. heeft het aanbod van [partij A] namelijk niet aanvaard. Indien de rechtbank tot het oordeel zou geraken dat dit contract wel tot stand gekomen is, rechtvaardigt hetgeen [partij B] c.s. naar voren gebracht heeft over het door [partij A] geleverde voer als oorzaak van de stramheid bij zijn varkens ook de ontbinding van die overeenkomst.

5.3. [partij B] c.s. betwist ook de schadeberekening door [partij A] . In de eerste plaats voert hij aan dat de resthoeveelheid van de te leveren hoeveelheid voer op grond van contractnummer [nummer 5] niet 475.743 kilo, maar 187.688 kilo bedroeg. Omdat partijen ten aanzien van de totale hoeveelheid voer onder het contract een marge van 5% afgesproken hebben en 187.688 binnen die marge valt, behoefde [partij B] niets meer af te nemen onder genoemd contract. Daarnaast gebruikt [partij A] volgens [partij B] c.s. ten onrechte de datum 14 maart 2024 als datum voor het bepalen van de ten tijde van de ontbinding van de overeenkomst geldende dagprijs als bedoeld in artikel 76 CISG, omdat [partij A] de overeenkomst toen niet ontbonden heeft. [partij B] c.s. meent daarenboven dat een schadevergoeding op grond van artikel 76 CISG geheel niet toewijsbaar is. Hij voert daartoe het volgende aan. Toen in juni 2023 duidelijk was dat [partij B] geen voer meer zou afnemen, had [partij A] uit hoofde van haar in artikel 77 CISG vastgelegde verplichting om schade te beperken de grondstoffen voor het aan [partij B] c.s. te leveren voer moeten verwerken in voer voor andere afnemers. Met de verkoop van dat voer aan andere afnemers, na ontbinding van de overeenkomst tussen partijen, zou een dekkingskoop in de zin van artikel 75 CISG plaatsgevonden hebben. [partij A] vordert nu pas ontbinding van de overeenkomst tussen partijen zonder dat een dekkingsverkoop plaatsgevonden heeft, om schadevergoeding op grond van artikel 76 CISG te kunnen vorderen. Daar heeft [partij A] baat bij omdat de prijzen van de grondstoffen voor het voer dalen en het verschil tussen de tussen partijen afgesproken prijs en de dagprijs in de zin van artikel 76 CISG groter wordt. Het resultaat daarvan zou zijn dat [partij A] in een betere positie komt dan in welke zij gekomen zou zijn, indien [partij B] de overeengekomen hoeveelheden voer afgenomen zou hebben. Dat is echter niet toegestaan. Als om die reden de rechtbank de vordering tot schadevergoeding niet reeds afwijst, zou de rechtbank de schadevergoeding moeten matigen, in die zin dat de dagprijs aansluit op de feitelijke situatie en daarmee op de schade die [partij A] daadwerkelijk geleden heeft. De rechtbank leest het verweer van [partij B] c.s. zo dat dit , voor zover toepasselijk, ook geldt voor het contract met nummer [nummer 7] , indien de rechtbank zou oordelen dat die overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen is.

5.4. Verder wijst [partij B] c.s. erop dat [partij A] bedragen aan schadevergoeding vordert zonder te onderbouwen uit welke posten – verbonden met de grondstoffen waaruit het voer samengesteld wordt – die bedragen bestaan c.q. welke concrete prijsverschillen tussen de overeengekomen prijs en de dagprijs van 14 maart 2024 tot die bedragen hebben geleid.

5.5. [partij B] c.s. stelt zich op het standpunt dat hij met zijn betaling van een bedrag van € 47.451,77 op de factuur van 15 juni 2023 de waarde van het ontvangen en aan de varkens opgevoerde voer in de zin van artikel 84 CISG vergoed heeft na de ontbinding van de overeenkomst. Voor toewijzing van de vordering tot veroordeling tot betaling van een bedrag van € 50.000,00 is dan ook geen ruimte. Indien [partij B] c.s. het bedrag van € 50.000,00 dat nog openstaat van de factuur van 15 juni 2023 nog geheel of gedeeltelijk aan [partij A] moet betalen, beroept [partij B] c.s. zich op verrekening met de hierna te bespreken vordering in reconventie.

5.6. [partij B] c.s. vindt dat de rechtbank de vordering die ziet op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke kosten moet afwijzen, omdat deze kostenpost niet onderbouwd is. Als de rechtbank de vordering van [partij A] gedeeltelijk toewijst dient het bedrag wegens buitengerechtelijke kosten in ieder geval gematigd te worden.

5.7. [partij B] c.s. komt tot de conclusie dat de rechtbank [partij A] in haar vorderingen niet ontvankelijk moet verklaren, dan wel die vorderingen moet afwijzen, althans de vordering die betrekking heeft op het openstaand bedrag van de rekening van 15 juni 2023 slechts moet toewijzen tot een bedrag in lijn met artikel 84 CISG voor zover dat hoger is dan de waardevergoeding van € 47.451,77, de vorderingen strekkende tot vergoeding van schade op grond van artikel 76 CISG moet matigen en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten eveneens moet matigen, met veroordeling van [partij A] in de kosten van de procedure, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan die proceskostenveroordeling is voldaan, daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn.

5.8. [partij B] c.s. verzoekt de rechtbank, in geval zij de vorderingen van [partij A] geheel of gedeeltelijk toewijst, het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat een door de rechtbank te bepalen bedrag als zekerheid wordt gesteld. Volgens [partij B] c.s. levert het verkrijgen van terugbetaling na vernietiging van het vonnis extra kosten en risico’s op, omdat het om een grensoverschrijdende zaak gaat.

in reconventie

6 de vordering

6.1. [partij B] c.s. vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat de overeenkomst nr. [nummer 5] door hem rechtsgeldig op 13 juni 2023, althans op 26 juli 2023 is ontbonden en [partij A] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [partij B] c.s. te betalen een bedrag van € 210.477,23 met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de betalingsverplichting is voldaan, daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd zal zijn, met veroordeling van [partij A] in de kosten van de procedure, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan, daarover teven de wettelijke rente verschuldigd zal zijn.

6.2. [partij B] c.s. legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [partij B] heeft rechtsgeldig de overeenkomst tussen partijen (contract [nummer 5] ) ontbonden. [partij A] moet de schade die [partij B] heeft geleden ten gevolge van de tekortkoming door [partij A] vergoeden op grond van artikel 45 jo artikel 74 CISG. [partij A] heeft de samenstelling van het voer dat zij aan [partij B] verkocht heeft aangepast. Aanvankelijk leverde [partij A] standaard voer, maar later leverde [partij A] “ [partij B] eigen” voer. Maar van dat voer werden de varkens ziek. [partij B] heeft voor de aanpassing van het voer betaald, maar die kosten dienen voor rekening van [partij A] te komen. Het totaal van die kosten is € 117.112,73. Daarnaast heeft [partij B] schade door oversterfte door gemiste voerwinsten geleden. De schade voor overleden varkens door stramheid komt neer op een bedrag van € 26.782,50. De varkens die aan stramheid leden verbleven gemiddeld langer bij [partij B] dan gezonde varkens. De voerwinst (omzet minus kosten varken en voerkosten) is daardoor lager. Het daarmee gemoeide bedrag is € 66.582,00.

7 Het verweer

7.1. [partij A] betwist de vordering van [partij B] c.s.

7.2. [partij A] weerspreekt dat aan haar zijde sprake is van een (wezenlijke) tekortkoming bij de uitvoering van de overeenkomst. Geen verband is aangetoond tussen het voeren met het door haar geleverde voer en de stramheid bij de varkens van [partij B] .

7.3. Zo toch sprake zou zijn van een wezenlijke tekortkoming aan de zijde van [partij A] betekent dat nog niet dat de overeenkomst tussen partijen ontbonden is, omdat [partij B] de ontbinding te laat ingeroepen heeft. Volgens artikel 49 CISG diende [partij B] de overeenkomst te ontbinden binnen een redelijke termijn nadat hij de tekortkoming had ontdekt of had behoren te ontdekken. Dat heeft hij niet gedaan, omdat hij pas in juni en juli 2023 de ontbinding van de overeenkomst heeft ingeroepen, terwijl het contract gesloten is in september 2022 en vanaf dat moment ook leveringen hebben plaatsgevonden.

7.4. Reeds omdat [partij A] niet tekortgeschoten is bij de uitvoering van haar verplichtingen uit overeenkomst met [partij B] bestaat geen grond voor schadevergoeding door [partij A] . Hierbij tekent [partij A] aan, dat, gezien de door [partij B] c.s. gestelde tekortkoming, die schade slechts zou kunnen voortkomen uit een tekortkoming bij het uitvoeren van contract [nummer 5] , aangezien [partij B] geen voer afgenomen heeft onder contract [nummer 7] . [partij A] beroept zich vervolgens op de algemene voorwaarden (Lieferungs-en und Zahlungsbedingen) die van toepassing zijn op de overeenkomst, in het bijzonder op artikel 6 daarvan. Daarin is een uitsluiting van aansprakelijkheid opgenomen. Op grond van die uitsluiting is [partij A] niet alleen niet aansprakelijk voor door [partij B] geleden schade, maar is ook de claim van [partij B] c.s. verjaard. [partij A] betwist ook de verschillende onderdelen van de door [partij B] c.s. gestelde schade. Zij wijst erop dat zij het voer op verzoek van [partij B] aangepast heeft en dat, nu slechts 5 à 10% van de varkens last van stramheid had, 90 à 95% van de varkens van het voer in gewijzigde samenstelling geprofiteerd heeft. Naar de mening van [partij A] dient een eventueel schadebedrag wegens oversterfte gebaseerd te zijn op het aantal varkens dat daadwerkelijk overleden is, waarbij [partij A] opmerkt dat de stramheidklachten zich slechts hebben voorgedaan bij varkens in één stal. Een schadeberekening die gebaseerd is op stramheid bij de varkens in alle stallen is onjuist. Wat [partij A] naar voren gebracht heeft ten aanzien van de oversterfte geldt ook voor de gemiste voerwinsten: de schadeberekening moet gebaseerd zijn op de varkenspopulatie van één stal.

7.5. [partij A] komt tot de slotsom dat de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [partij B] c.s. zou moeten afwijzen en [partij B] c.s. zou moeten veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

8 De beoordeling

in conventie en in reconventie

Bevoegdheid en toepasselijk recht

8.1. [partij A] is gevestigd in Duitsland en gedaagden zijn gevestigd dan wel woonachtig in Nederland. Gezien dit internationale karakter van de zaak onderzoekt de rechtbank de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Daarnaast dient zij vast te stellen naar welk recht zij het geschil tussen partijen dient te beoordelen.

8.2. Op grond van artikel 4, eerste lid, van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), dat bepaalt dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat, is de Nederlands rechter bevoegd van de vordering in conventie kennis te nemen. Immers, de eerste gedaagde is in Nederland gevestigd en de andere gedaagden zijn woonachtig in Nederland. Op grond van artikel 8, aanhef en onder 3, van genoemde verordening, inhoudende dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, ook kan ook worden opgeroepen ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is voor het gerecht waar deze laatste aanhangig, is de Nederlandse rechter eveneens bevoegd kennis te nemen van de vordering in reconventie.

8.3. Artikel 4 van Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) geeft als regel dat bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 van die verordening en onverminderd de artikelen 5 tot en met 8 daarvan, de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu [partij A] is gevestigd in Duitsland, is Duits recht van toepassing. Duitsland is een verdragsluitende staat in de zin van het CISG, net als Nederland overigens. Het CISG, zoals partijen ook erkennen, is op de overeenkomsten tussen partijen van toepassing. In aanvulling daarop dient de rechtbank Duits recht toe te passen.

in conventie

Hebben partijen op 16 maart 2023 een overeenkomst gesloten (contract [nummer 7] )?

8.4. [partij A] stelt dat [partij B] daags na het verzenden van het ‘Angebot’ van 15 maart 2023 telefonisch contact gehad heeft met [partij A] en daarin verklaard heeft akkoord te gaan met de inhoud van dat ‘Angebot’. Op die wijze heeft [partij B] het aanbod van [partij A] mondeling aanvaard, zodat een overeenkomst tot stand is gekomen. Ter bevestiging heeft [partij A] op 16 maart 2023 nog een ‘Kontraktsbestätigung’ aan [partij B] gestuurd, aldus [partij A] . [partij B] c.s. erkent wel met [partij A] over contract [nummer 7] gesproken te hebben, maar hij betwist het aanbod aanvaard te hebben. [partij B] wilde dat niet omdat de problemen rond de stramheid van de varkens nog niet opgelost waren. [partij B] c.s. wijst erop dat hij de ‘Kontraktsbestätigung’ niet aan [partij A] teruggestuurd heeft. Bij het afsluiten van de eerdere contracten met [partij A] heeft, zo stelt [partij B] c.s., hij dat wel gedaan. In het geding heeft [partij B] c.s. gebracht (afschriften van) ‘Kontraktsbestätigungen’ die betrekking hebben op de contracten [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] (productie 1 van [partij B] c.s.). Deze zijn voorzien van handtekeningen van zowel [partij A] als van [partij B] . Productie 2 van [partij B] c.s. is (een afschrift van) de ‘Kontraktsbestätigung’ voor contract [nummer 7] . Deze is slechts voorzien van een handtekening van [partij A] . Een handtekening van [partij B] ontbreekt daarop. [partij A] heeft (een afschrift van) die ‘Kontraktsbestätigung’ in het geding gebracht zonder enige handtekening (productie 5 bij dagvaarding). [partij A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [partij B] de ‘Kontraktsbestätigungen’ in de meeste gevallen niet aan haar teruggestuurd heeft. [partij B] c.s. heeft op de inhoud van het verslag van de bespreking op 23 mei 2023 gewezen. Daarin staat dat [partij A] bij [partij B] aandringt op acceptatie van het (nieuwe) contract. Daaruit valt af te leiden dat het nieuwe contract nog niet gesloten was, aldus [partij B] c.s. Laatstgenoemde bestrijdt dan ook dat hij het bestaan van dat contract in dat gesprek bevestigd heeft. Tijdens de mondelinge behandeling is de Duitse tekst van het gespreksverslag van 23 mei 2023 besproken. De passage, waarin volgens de Nederlandse vertaling staat dat [partij A] aandringt op acceptatie van het contract luidt als volgt: *„(..) gibt es aus Sicht von [partij A] keinen Grund einen Kontrakt nicht abzunehmen und es wird auf Abnahme bestanden.”*Volgens de ter zitting aanwezig tolk duidt dit op het geven van een vervolg waaraan iemand vastzit. Tot slot verwijst [partij B] c.s. naar de vermelding in zijn bericht van 31 mei 2023 waarin opgenomen is dat hij benadrukt dat geen bindende overeenkomst met [partij A] gesloten is.

8.5. De rechtbank oordeelt als volgt. Tegenover de verklaring van [partij A] dat [partij B] mondeling akkoord gegaan is met haar aanbod staat de ontkenning van [partij B] c.s. Aan het ontbreken van een door partijen getekende ‘Kontraktsbestätigung’ kent de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe, nu [partij A] stelt dat zij niet in alle gevallen een door [partij B] getekende ‘Kontraktsbestätigung’ ontvangen heeft, terwijl het bestaan van de getekende ‘Kontraktsbestätigungen’ nog niet betekent dat [partij A] die ontvangen heeft. Daarbij komt dat een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen kan zijn door de mondelinge aanvaarding van het ‘Angebot’ van [partij A] . Aan de inhoud van het verslag van het overleg tussen partijen op 23 mei 2023 kent de rechtbank evenmin doorslaggevende betekenis toe. Zowel de Nederlandse tekst als de Duitse tekst kan duiden op acceptatie van een reeds gesloten contract als op het aangaan van een nog te sluiten contract. De vermelding in het e-mailbericht van [partij B] van 31 mei 2023 maakt het voorgaande niet anders. Dat bericht is immers verstuurd op een moment dat de discussie tussen partijen over het al dan niet gesloten zijn van contract [nummer 7] al gaande was. Nu [partij A] naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende gesteld heeft over het bestaan van de overeenkomst, zal de rechtbank [partij A] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat partijen deze overeengekomen hebben, doordat [partij B] op 16 maart 2023 telefonisch het door [partij A] gedane aanbod onvoorwaardelijk aanvaard heeft.

Is [partij A] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst?

8.6. Volgens [partij B] c.s. beantwoordt het door [partij A] geleverde voer niet aan de door partijen gesloten overeenkomst(en). Ter onderbouwing daarvan wijst [partij B] c.s. op het volgende. Na het begin van de samenwerking tussen partijen in september 2021 en dus van de levering van voer door [partij A] bleven goede resultaten bij de (groei van de) varkens van [partij B] uit. Vanaf juli 2022 is [partij B] speciaal voor hem samengesteld voer van [partij A] gaan betrekken in plaats van het standaardvoer van [partij A] . Vanaf september 2022 vertoonden de varkens echter stramheid. Dat gold voor 5 à 10% van alle varkens. Nadien heeft [partij A] herhaaldelijk de samenstelling van het voer veranderd, maar de varkens bleven last van stramheid houden. In maart 2023 had het voer van [partij A] niet de juiste maalfijnheid, zodat de varkens de graankorrels in het voer niet konden verteren. De oorzaak van de stramheid bij de varkens ligt in het door [partij A] geleverde varkensvoer, aldus [partij B] c.s. [partij B] c.s. vindt dat [partij A] , door op zijn klachten over het voer in te gaan en herhaaldelijk de samenstelling van het voer aan te passen, bevestigd heeft dat het voer niet aan de overeenkomsten beantwoordde. Daarnaast wijst [partij B] c.s. erop dat de stramheid zich niet meer bij zijn varkens voordeed toen de samenwerking met [partij A] beëindigd was en hij voer afnam van een andere voerleverancier.

8.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij B] c.s. onvoldoende aangetoond dat de oorzaak van de stramheid bij zijn varkens gelegen is in het door [partij A] geleverde voer. Uit de omstandigheid dat de stramheid zich voorgedaan heeft in de periode dat hij voer van Tien betrok valt dat niet af te leiden. Onderzoek zou het voer als oorzaak hebben kunnen uitwijzen, maar zoals [partij B] c.s. zelf erkent heeft hij dergelijk onderzoek niet uit laten voeren. Het ingaan op de klachten van [partij B] en het wijzigen van de samenstelling van het voer rechtvaardigt niet de conclusie dat [partij A] erkent dat haar voer de oorzaak van de stramheid bij de varkens van [partij B] . is. [partij A] wijst erop dat [partij B] om aanpassing van het voer gevraagd heeft en dat zij daar gevolg aan heeft gegeven om klantgericht te werken en tegen de achtergrond van de wens om ervoor te zorgen dat geen problemen bij de varkens ontstaan vanwege het voer. Daarmee is, zoals [partij A] terecht aanvoert, niet het voer als oorzaak van de stramheid erkend. Daarnaast heeft [partij B] c.s. niet kunnen weerleggen de stelling van [partij A] dat niet te verklaren is dat (slechts) 5 à 10% van de varkens van [partij B] last van stramheid had, terwijl al zijn varkens het door [partij A] geleverde voer gekregen hebben. Het verweer van [partij B] c.s. dat 5 à 10% een hoog percentage voor zieke varkens is volstaat daartoe niet, in ieder geval niet zonder nadere uitleg.

8.8. [partij A] heeft in haar conclusie van antwoord in reconventie op de opmerking van [partij B] c.s. over de maalfijnheid van het voer gereageerd. Zij stelt gehoor gegeven te hebben aan het verzoek van [partij B] om vermaling van het voer, waarbij zij erop gewezen heeft dat gezondheidsvoordelen voor de varkens daarbij verdwijnen. Tegelijkertijd heeft zij betwist dat de structuur van het voer te grof was. Uit coulance heeft zij [partij B] een creditnota ter hoogte van € 5.000,00 gestuurd. De rechtbank volgt [partij B] c.s. niet waar hij meent dat ook uit deze aanpassing en het versturen van de creditnota erkenning van een tekortschieten volgt. Wat de aanpassing van het voer betreft verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 8.7. overwogen heeft. In het licht van de uitleg van [partij A] rechtvaardigt het versturen van de creditnota niet de gevolgtrekking dat [partij A] haar tekortschieten erkent.

8.9. [partij A] heeft in haar dagvaarding opgenomen dat de stramheid zich specifiek voordeed bij varkens afkomstig van de toeleverancier van varkens [bedrijf] en niet bij varkens van andere herkomst. Volgens [partij A] duidt dat op een oorzaak van de stramheid in de herkomst en niet in het voer. [partij B] c.s. brengt daar tegenin dat [bedrijf] ook voer van [partij A] afneemt. De oorzaak van de stramheid ligt dus niet bij de toeleverancier [bedrijf] , maar bij het voer van [partij A] , aldus [partij B] c.s. Daar heeft [partij A] weer op gereageerd door naar voren te brengen dat zij wel voer aan [bedrijf] geleverd heeft, maar dat dit voer een andere samenstelling had dan het voer dat aan [partij B] geleverd is en dat zij van [bedrijf] geen klachten over stramheid bij de varkens gekregen heeft. Wat hier allemaal van zij, de rechtbank kan aan de hand van het voorgaande geen andere gevolgtrekking maken dan dat niet aangetoond is dat het voer van [partij A] geleid heeft tot stramheid bij de varkens van [partij B] .

Falen van het verweer van [partij B] c.s., de ontbinding van de overeenkomst door [partij A] en de gevolgen daarvan.

8.10. Het gevolg van wat de rechtbank hiervoor onder 8.6. tot en met 8.9. overwogen heeft, is dat niet vast is komen te staan dat het voer niet voldoet aan de in de overeenkomst gestelde eisen (artikel 35 CISG). Voor [partij B] bestond dus geen grond om de overeenkomst (contract [nummer 5] ) met [partij A] te ontbinden op grond van artikel 49 CISG of de betaling op de factuur van 15 juni 2023 op grond van artikel 71 CISG op te schorten. Nu een tekortkoming aan de zijde van [partij A] niet vast komt te staan, kan in het midden blijven of sprake is van een wezenlijke tekortkoming die de ontbinding van de overeenkomst kan rechtvaardigen en eveneens of zich een niet nakomen van een wezenlijk deel van de verplichtingen van [partij A] voordoet dat opschorting rechtvaardigt.

8.11. [partij B] komt zijn verplichtingen als koper niet na: hij betaalt de koopprijs niet (artikel 53 CISG) en neemt de restanthoeveelheid voer niet af (artikel 60 CISG). Op grond van artikel 61 CISG kan verkoper in dat geval de rechten vervat in de artikelen 62 tot en met 65 CISG uitoefenen. Daartoe behoren het eisen dat de koper de prijs betaalt (artikel 62) en de ontbinding van de overeenkomst inroepen (artikel 64). [partij A] wenst dit te combineren: zij vraagt betaling van het uitstaande bedrag van de factuur van 15 juni 2023 en ontbinding van de overeenkomst ten aanzien van het nog niet geleverde voer (de restanthoeveelheid). Het CISG laat dit echter niet toe, bij gebrek van een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 6:270 BW. Gedeeltelijke ontbinding is slechts mogelijk voor de koper bij gedeeltelijke aflevering van de zaken of beantwoording aan de overeenkomst van een deel van de afgeleverde zaken (artikel 51 CISG). De rechtbank zal de (gehele) overeenkomst ontbinden. Uit artikel 81, tweede lid, CISG valt af te leiden dat in geval van ontbinding teruggave geëist kan worden van hetgeen uit hoofde van de overeenkomst al gepresteerd is. In dit geval zou [partij A] teruglevering van geleverd voer kunnen vragen en [partij B] c.s. terugbetaling van wat hij al betaald heeft voor geleverd voer. Op grond van artikel 84, tweede lid, CISG, moet de koper echter aan de verkoper de waarde vergoeden van elk voordeel dat hij van de geleverde zaken of een gedeelte daarvan heeft genoten, indien het hem onmogelijk is alle zaken of een gedeelte daarvan terug te geven. Van dat laatste is sprake, omdat [partij B] het door [partij A] geleverde voer aan zijn varkens gevoerd heeft. [partij B] vergoedt de waarde van het geleverde voer door de daar tussen partijen overeengekomen prijs voor te betalen. [partij A] kan derhalve alles behouden wat [partij B] . al betaald heeft op de facturen die [partij A] in verband met de leveringen onder contract [nummer 5] heeft verstuurd. Daarnaast moet [partij B] c.s. het bedrag ter hoogte van € 50.000,00, waarvan hij de betaling opgeschort heeft, aan [partij A] betalen: het totaalbedrag van de factuur van 15 juni 2023 (€ 97.451,77) heeft immers te gelden als de waarde van al het door [partij A] geleverde voer waarop die factuur betrekking, dat [partij B] inmiddels aan zijn varkens gevoerd heeft. De rechtbank zal [partij B] c.s. dan ook veroordelen tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 50.000,00.

8.12. Artikel 61 CISG bepaalt ook dat de verkoper in geval van ontbinding schadevergoeding kan eisen, zoals bepaald in de artikelen 74 tot en met 77. [partij A] berekent haar schade (deels) aan de hand van artikel 76 CISG. Op grond van dat artikel zou [partij A] bij ontbinding van de overeenkomst met [partij B] als verkopende partij die schadevergoeding eist en die niet overgegaan is tot een dekkingsverkoop, recht hebben op het verschil tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de ten tijde van de ontbinding geldende dagprijs. Contract [nummer 5] heeft betrekking op een aantal voersamenstellingen, waarvan telkens de prijs vastgelegd is per 100 kilo. Verder vermeldt dit contract een totaal te leveren hoeveelheid varkensvoer. [partij A] is bij haar schadeopstelling uitgegaan van het koopgedrag van [partij B] in het verleden en heeft de verdeling tussen de verschillende voersoorten van de af te nemen hoeveelheid varkensvoer daarop gebaseerd. Daarnaast wenst [partij A] de ingrediënten van de verschillende voersamenstellingen geheim te houden, zodat zij het verband tussen de door haar berekende dagprijs van de voersamenstellingen en de prijzen van die ingrediënten niet zichtbaar kan maken. [partij A] heeft voorts tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het voer pas produceert als de klant het afneemt en dat zij bij het sluiten van een overeenkomst met de klant de grondstoffen waarmee zij het voer produceert misschien wel gekocht heeft, maar nog niet noodzakelijkerwijs in huis heeft. Tenslotte is de overeenkomst pas in dit vonnis ontbonden, terwijl [partij A] haar berekening baseert op prijzen die golden op 14 maart 2024. Naar het oordeel van de rechtbank staan deze feiten en omstandigheden in de weg aan het bepalen van een dagprijs in de zin van artikel 76 GISG. Dat artikel kan dan ook niet dienen als grondslag voor het bepalen van de door [partij A] geleden schade.

8.13. De grondslag van de schadevergoeding is dan ook te vinden in artikel 74 CISG. [partij A] heeft berekend welke winst zij derft ten gevolge van de niet nakoming van de overeenkomst door [partij B] . De winstmarge per 100 kilo voer stelt [partij A] op € 1,05. De niet geleverde hoeveelheid voer onder contract [nummer 5] is 475.743 kilo x € 1,05 levert een winst van € 4.995,30 op. [partij B] c.s. heeft deze berekening aangevochten. In de eerste plaats voert hij aan dat het voer nog niet aanwezig was en dat [partij A] de grondstoffen, als zij die op dat moment al had, aan een andere klant had kunnen verkopen. Daarnaast heeft [partij A] gesteld noch bewezen dat zij meer kosten heeft moeten maken dan de kosten die in de prijzen die zij aan [partij B] berekende begrepen waren. Bij levering aan klanten in Duitsland bedragen die kosten € 3,20 per 100 kg. Daarmee wordt de schade geringer, aldus steeds [partij B] c.s. [partij B] c.s. wijst er ten slotte op dat [partij A] belasting in aftrek moet brengen om de nettowinst te bepalen. Volgens [partij B] c.s. blijft van een brutowinst van € 1,05 per 100 kg na aftrek van ‘Körperschaftsteuer’ (15%) en ‘Gewerbesteuer’ (afhankelijk van de regio 13 – 15%) een nettowinst van € 0,81 per 100 kg over. De rechtbank volgt [partij B] c.s. niet waar deze stelt dat bij het bepalen van de gederfde winst rekening gehouden moet worden met verkoop van niet aan [partij B] geleverd voer aan een ander of met het gebruik van ingekochte grondstoffen die in het aan [partij B] te leveren voer verwerkt zouden worden voor het samenstellen van voer dat [partij A] aan een derde verkocht heeft. De gederfde winst vormt de schade die [partij A] geleden heeft en met vergoeding van die schade dient [partij A] in een positie gebracht te worden, waarin zij zich bevonden zou hebben als [partij B] zijn contractuele verplichtingen nagekomen zou zijn. Bij het bepalen van de schade dienen dan ook alleen de (financiële) gevolgen van het niet naar behoren nakomen van de verplichtingen uit de overeenkomst met [partij A] onderzocht te worden en kunnen de door [partij B] c.s. genoemde overeenkomsten van [partij A] met derden buiten beschouwing gelaten worden. De rechtbank vindt bevestiging hiervan in de tekst van de CISG Advisory Council Opinion No. 6, die betrekking heeft op de berekening van schade als bedoeld in artikel 74 CISG. Daarin staat onder meer: ”*The purpose of Article 74 is to place the aggrieved party in the same pecuniary position it would have been in had the breach not occurred and the contract been properly performed. In other words, it is designed to give the aggrieved party the “benefit of the bargain””.*En ook: “The aggrieved party is entitled to non-performance damages, which is typically measured by the market value of the benefit of which the aggrieved party has been deprived through the breach, or the costs of reasonable measures to bring about the situation that would have existed had the contract been properly performed”en“The aggrieved party is entitled to any net gains prevented as a result of the breach”.

8.14. De rechtbank is het echter eens met [partij B] c.s. waar deze zich op het standpunt stelt dat de door [partij A] over de winst te betalen belasting in mindering gebracht moet worden om de nettowinst te bepalen. De rechtbank verwijst naar het laatste citaat uit de onder 8.13. aangehaalde Opinion van de CISG Advisory Council. [partij A] heeft zich daar echter nog niet over uitgelaten. De rechtbank zal [partij A] in de gelegenheid stellen dat te doen in haar nog te nemen conclusie na enquête.

8.15. [partij A] stelt dat [partij B] onder contract [nummer 5] nog 475.743 kilo voer af moest nemen. Zij verwijst naar de factuur van 15 juni 2023, waarin die hoeveelheid als ‘Restmenge’ vermeld staat. [partij B] c.s. betwist dit en stelt dat de resthoeveelheid nog maar 187.688 kilo is. Zij gaat daarbij uit van de ‘Restmenge” ter hoogte van 860.748 kilo die op de factuur van [partij A] van 15 mei 2023 (productie 14 van [partij B] c.s.) staat en de door [partij B] in de periode tussen 15 mei 2023 en 13 juni 2023 afgenomen hoeveelheid voer, te weten 673.060 kilo, zoals die blijkt uit een door hem gemaakt overzicht (productie 15 van [partij B] c.s.). [partij A] heeft als aanvullende productie 13 een door haar opgesteld overzicht van alle leveringen onder contract [nummer 5] in de periode van 10 december 2022 tot en met 13 juni 2023 in het geding gebracht. In dat overzicht staat als totaal geleverde hoeveelheid voer 4.524.257 kilo en als ‘Restmenge’ 475.743 kilo. De rechtbank stelt vast dat het overzicht van [partij B] c.s. overeenkomt met het overzicht van [partij A] waar het gaat om de hoeveelheid voer die in de periode tussen 15 mei 2023 en 13 juni 2023 geleverd is. De rechtbank stelt tevens vast dat volgens het overzicht van [partij A] deze laatste in de periode vóór 15 mei 2023 het verschil tussen 4.524.257 kilo en 673.060 kilo, te weten 3.851.197 kilo voer aan [partij B] geleverd heeft. Nu [partij B] c.s. tijdens de mondelinge behandeling verklaard heeft dat hij bij het maken van zijn overzicht niet alle ontvangen leveringen aan een contract gekoppeld heeft en alleen de laatste factuur, die van 15 mei 2023, erbij gepakt heeft, gaat de rechtbank, omdat ook geen overzicht voorhanden is van alle facturen die betrekking hebben op het contract met nummer [nummer 5] , uit van de juistheid van de opgave van [partij A] . Daaruit volgt dat [partij B] c.s. ten onrechte uitgegaan is van de ‘Restmenge’ die vermeld is op de factuur 15 mei 2023. De restanthoeveelheid die van belang is bij de schadeberekening is dus 475.743 kilo.

8.16. Volgens [partij B] c.s. hebben partijen een marge van 5% afgesproken bij het afsluiten van het contract met nummer [nummer 5] . Daarom was hij, als de rechtbank zou beslissen dat de restanthoeveelheid niet 187.688 kilo maar 475.743 kilo is, gehouden om slechts 475.743 kilo -/- 250.000 kilo = 225.743 kilo af te nemen. Hierin volgt de rechtbank [partij B] c.s. niet. Terwijl op de ‘Kontraktsbestätigungen’ die betrekking hebben op de contracten [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] achter ‘Menge’ vermeld staat ‘(+/- 5%)’ ontbreekt deze vermelding op de ‘Kontraktsbestätigung’ behorend bij het contract met nummer [nummer 5] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij A] verklaard dat zij sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne en de prijsontwikkeling die zich in verband daarmee voorgedaan heeft deze marge niet meer met haar afnemers afspreekt. Omdat [partij B] c.s. niet aangevoerd heeft dat de genoemde marge desondanks toch geldt, komt de rechtbank tot de slotsom dat deze marge niet geldt voor het contract met nummer [nummer 5] .

8.17. De rechtbank komt tot de slotsom dat [partij A] recht heeft op een schadevergoeding ter hoogte van € 4.995,30 in verband met de ontbinding van het contract met nummer [nummer 5] . De rechtbank zal [partij B] c.s. veroordelen tot betaling van dat bedrag eventueel onder aftrek van betaalde belastingen aan [partij A] .

Contract [nummer 7]

8.18. Als vast komt te staan dat partijen ook contract [nummer 7] afgesloten hebben dan geldt het volgende. Indien het leveren van voer dat stramheid bij de varkens veroorzaakt al de ontbinding van dat contract, waaronder nog geen enkele levering van voer heeft plaatsgevonden, zou kunnen rechtvaardigen, dan bestaat voor ontbinding door [partij B] van contract [nummer 7] geen grond, omdat het tekortschieten op dat punt door [partij A] niet vast komt te staan. [partij A] kan echter wel een beroep doen op de ontbinding van die overeenkomst. [partij B] voldoet immers niet aan zijn verplichtingen om het bij die overeenkomst verkochte voer af te nemen en daarvoor te betalen (artikel 53 CISG). Komt de overeenkomst vast te staan, dan zal de rechtbank deze ontbinden. [partij A] heeft, zoals reeds vermeld, nog geen enkele levering van voer verricht onder dit contract en [partij B] heeft ook nog niets betaald. Partijen zullen dan ook door de ontbinding van hun verplichtingen uit de overeenkomst bevrijd zijn, terwijl van teruggave van hetgeen al gepresteerd is geen sprake zal zijn. Ook in dit geval zal [partij A] recht op schadevergoeding hebben. De rechtbank verwijst naar wat zij over de schade overwogen heeft onder 8.12. en 8.13. Het contract [nummer 7] ziet op de levering van 5.000.000 kilo varkensvoer. De gederfde winst bedraagt 50.000 x € 1,05 = € 52.500,00. Wat de rechtbank hiervoor overwogen heeft onder 8.14. met betrekking tot de belasting die afgetrokken moet worden geldt ook hier.

Buitengerechtelijke kosten

8.19. Volgens vaste rechtspraak komen buitengerechtelijke kosten voor vergoeding op grond van artikel 74 CISG in aanmerking. In hoeverre de rechtbank de vordering kan toewijzen dient zij te beoordelen naar Duits recht, dat hier in aanvulling op het CISG geldt. [partij A] baseert haar vordering op het Duitse Rechtsanwaltsvergütungsgesetz en komt uit op een totaalbedrag van € 4.681,82. [partij B] c.s. acht de onderbouwing door [partij A] van haar vordering ontoereikend en vindt dat een eventueel toe te kennen bedrag aan buitengerechtelijke kosten in ieder geval af moet hangen van het bedrag dat de rechtbank als hoofdsom toewijst. De rechtbank oordeelt als volgt. [partij A] heeft weliswaar in haar dagvaarding een berekening opgenomen, waar het bedrag van € 4.681,82 als som van een aantal andere bedragen opgenomen is, maar zij heeft nagelaten inzicht te verschaffen in de grondslag (in het Rechtsanwaltsvergütungsgesetz) en de berekening van die verschillende bedragen. De rechtbank zal [partij A] in de gelegenheid stellen een nieuwe opstelling met onderbouwing te maken. Indien de hoogte van de buitengerechtelijke kosten afhangt van de bedragen tot de betaling waarvan de rechtbank [partij B] c.s. zal veroordelen, dient [partij A] bij haar opstelling daarmee rekening te houden. De rechtbank heeft reeds overwogen dat zij [partij B] c.s. zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 50.000,00 en daarnaast tot een bedrag aan schadevergoeding in verband met de ontbinding door [partij A] van het contract met nummer [nummer 5] . In voorkomend geval is [partij B] c.s. daarnaast nog gehouden een schadevergoeding aan [partij A] te betalen in verband met de ontbinding van het contract met nummer [nummer 7] (zie hiervoor 8.18.). Ook hangt de hoogte van de schadevergoeding af van het bedrag dat [partij A] over de winstmarge aan belastingen dient af te dragen. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 8.14. overwogen heeft. Tot slot dient [partij A] aan te geven of zij de btw die aan haar in rekening gebracht is over de buitengerechtelijke kosten als voorbelasting in aftrek kan brengen.

Rente

8.20. Het CISG bevat geen bepaling over de hoogte van de rente. Voor de bepaling daarvan is het Duitse recht, als aanvullend recht in deze zaak, beslissend. In de factuur van 15 juni 2023 staat als uiterste betaaldatum 1 juli 2023 vermeld. De rechtbank zal beslissen dat [partij B] c.s. de wettelijke rente als bedoeld in § 288 BGB verschuldigd is vanaf 1 juli 2023 tot de dag van de algehele voldoening.

8.21. De rechtbank zal beslissen dat [partij B] c.s. rente dient te betalen over het bedrag aan schadevergoeding dat de rechtbank zal vaststellen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de algehele voldoening. Ook hier gaat het om de wettelijke rente als bedoeld in § 288 BGB.

Proceskosten

8.22. Bij eindvonnis zal de rechtbank een beslissing nemen over de proceskosten.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

8.23. Bij eindvonnis zal de rechtbank beslissen over de uitvoerbaarheid bij voorraad van haar vonnis.

Verhouding maatschap [partij B] en haar maten

8.24. [partij A] heeft niet alleen de maatschap maar ook de individuele maten [partij B2] en [partij B3] gedagvaard. In haar vorderingen zijn veroordelingen van de maatschap en van die individuele maten opgenomen. In haar dagvaarding verwijst [partij A] naar artikel 7A:1680 BW. Volgens [partij A] zijn op grond daarvan genoemde individuele maten aansprakelijk voor de schulden van de maatschap, ieder voor gelijke som en gelijk aandeel. Om daarop te kunnen beslissen dient de rechtbank vast te stellen op welk recht zij haar beslissing dient te gronden. Nu de aansprakelijkheid uit een koopovereenkomst van een aan het rechtsverkeer deelnemende personengroep met een vennootschappelijke goederengemeenschap zoals een maatschap en die van de personen die deel uitmaken van die groep niet in het Weens Koopverdrag is geregeld, dient de rechtbank Duits recht toe te passen. De rechtbank verwijst naar wat zij overwogen heeft onder 8.3. Het Duits recht kent echter de regel dat op een vennootschap het recht van toepassing is van de plaats van de werkelijke zetel van die vennootschap. De rechtbank verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 november 2002 in de zaak C-208/00 (Überseering). Slechts uitgezonderd zijn op grond van het Gesetz zur Modernisierung des GmbH-Rechts und zur Bekämpfung von Missbräuchen (MoMiG) Aktiengesellschaft (AG) en Gesellschaft mit beschränkter Haftung (GmbH), maar die uitzonderingen doen zich hier niet voor. Het recht dat van toepassing is, regelt onder meer de oprichting, het bezit van rechtspersoonlijkheid, de aansprakelijkheid jegens de vennootschap en de beëindiging daarvan. Nu de door [partij B2] en [partij B3] gevormde vennootschap in de vorm van een maatschap haar werkelijke zetel in Nederland heeft, is Nederlands recht van toepassing. Artikel 10:119 BW noemt een aantal onderwerpen die daardoor beheerst worden. Daaronder valt de externe aansprakelijkheid van personen binnen een corporatie naast de aansprakelijkheid van de corporatie zelf voor handelingen die de corporatie verbinden (artikel 10:119, aanhef en onder e, BW).

8.25. De maatschap van [partij B2] en [partij B3] draagt blijkens het in het geding gebrachte uittreksel uit het handelsregister de naam ‘ [partij B1] ’. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [partij B] c.s. echter naar aanleiding van een opmerking daarover van [partij A] verklaard dat het om een openbare maatschap gaat. Van dat laatste gaat de rechtbank dan ook uit. Zoals hiervoor vermeld heeft [partij A] de maatschap gedagvaard en tevens de individuele maten. [partij A] spreekt daarmee de gezamenlijke maten, met mogelijkheid van verhaal op het maatschapsvermogen en de individuele leden van de maatschap, met de mogelijkheid van verhaal op hun privévermogens aan (vgl. HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7840, Biek Holdings). Iedere maat is voor een gelijk deel verbonden. Gelet hierop zal de rechtbank [partij B] c.s., derhalve de gezamenlijke personen die maat van de maatschap zijn en de individuele maten veroordelen tot het betalen aan [partij A] van het onder 8.11 genoemde bedrag van € 50.000,00 en van de schadevergoeding waar [partij A] recht op heeft.

in reconventie

8.26. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat niet vast is komen te staan dat [partij A] tekortgeschoten is in de nakoming van de krachtens overeenkomst (contract [nummer 5] ) met [partij B] op haar rustende verplichtingen. Daarmee komt de grondslag aan de vordering van [partij B] c.s. te ontvallen. Zonder tekortkoming aan de zijde van [partij A] bestond voor [partij B] geen reden om de overeenkomst te ontbinden. Voor het betalen van een schadevergoeding door [partij A] aan [partij B] c.s. is dan ook geen plaats. De rechtbank zal bij eindvonnis de vordering van [partij B] c.s. afwijzen met veroordeling van [partij B] c.s. als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten.

in conventie

Het vervolg

8.27. De rechtbank zal [partij A] een bewijsopdracht geven en [partij A] in de gelegenheid stellen om mede te delen op welke wijze zij bewijs wenst te leveren. Indien [partij A] getuigen wenst te laten horen, zal [partij B] c.s. ook de mogelijkheid hebben om getuigen in de contra-enquête te laten horen. Na afronding van de bewijsverrichtingen kunnen partijen een conclusie nemen, eerst [partij A] en daarna [partij B] c.s. [partij A] kan in haar conclusie ook haar vordering voor zover deze ziet op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten nader toelichten. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 8.19. overwogen heeft. [partij A] kan in haar conclusie ook nog reageren op wat [partij B] c.s. aangevoerd heeft over de aftrek van belasting bij het bepalen van de nettowinst. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor overwogen heeft. [partij B] c.s. kan in haar conclusie ook reageren op de toelichting door [partij A] van haar vordering waar deze ziet op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De rechtbank wijst partijen erop dat de conclusies zich tot het voorgaande dienen te beperken, tenzij de rechtbank bij afronding van de bewijsverrichtingen toestemming verleent om de inhoud van de conclusie een andere te doen zijn.

9 De beslissing

in conventie De rechtbank

9.1. draagt [partij A] op te bewijzen dat [partij B] c.s. op 16 maart 2023 telefonisch het aanbod van [partij A] voor contract [nummer 7] onvoorwaardelijk aanvaard heeft,

9.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 februari 2025voor uitlating door [partij A] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,

9.3. bepaalt dat, als [partij A] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,

9.4. bepaalt dat, als [partij A] getuigen wil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juli 2025 dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,

9.5. bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. C.A. de Beaufort, in het gerechtsgebouw te Zwolle, Schuurmanstraat 2,

9.6. bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

9.7. bepaalt dat [partij A] in de gelegenheid wordt gesteld om in een door haar te nemen conclusie na enquête

9.8. bepaalt dat [partij B] c.s. in de gelegenheid wordt gesteld om in de door hem te nemen conclusie na enquête te reageren op wat [partij A] in haar conclusie van enquête opgenomen heeft over de grondslag en de berekening van de buitengerechtelijke kosten waarvan zij vergoeding vordert,

9.9. houdt iedere verdere beslissing aan,

in reconventie

9.10. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.

Bijlage

Relevante artikelen van het Weens Koopverdrag (CISG)

**Artikel 35 -**1) De verkoper dient zaken af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen en die zijn verpakt op de in de overeenkomst vereiste wijze. 2) Tenzij partijen anders zijn overeengekomen, beantwoorden de zaken slechts dan aan de overeenkomst, indien zij :

a. a) geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor zaken van dezelfde omschrijving gewoonlijk zouden worden gebruikt;

b) geschikt zijn voor een bijzonder doel dat uitdrukkelijk of stilzwijgend aan de verkoper ter kennis is gebracht op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst, tenzij uit de omstandigheden blijkt dat de koper niet vertrouwde of redelijkerwijs niet mocht vertrouwen op de vakbekwaamheid en het oordeel van de verkoper;

c) de hoedanigheden bezitten van zaken die de verkoper als monster of model aan de koper heeft aangeboden;

d) zijn verpakt op de voor zodanige zaken gebruikelijke wijze of, indien er hiervoor geen gangbare handelwijze bestaat, op een met het oog op bescherming en behoud van de zaken passende wijze.

  1. De verkoper is niet ingevolge het in het voorgaande lid onder Ia), d) /I bepaalde aansprakelijk voor het niet-beantwoorden van de zaken aan de overeenkomst, indien de koper op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst wist of had behoren te weten dat de zaken niet aan de overeenkomst beantwoordden. **Artikel 45 -**1) Indien de verkoper tekort schiet in de nakoming van een krachtens de overeenkomst of dit Verdrag op hem rustende verplichting, kan de koper :

a. a) de in de artikelen 46 tot en met 52 vervatte rechten uitoefenen;

b) schadevergoeding eisen, zoals voorzien in de artikelen 74 tot en met 77.

  1. De koper verliest door uitoefening van andere rechten niet zijn eventuele recht op schadevergoeding.
  2. Wanneer de koper een recht uitoefent ter zake van een tekortkoming, kan een rechter of scheidsgerecht de verkoper geen uitstel verlenen. **Artikel 49 -**1) De koper kan de overeenkomst ontbonden verklaren :

a. a) indien de tekortkoming in de nakoming door de verkoper van de krachtens de overeenkomst of dit Verdrag op hem rustende verplichtingen een wezenlijke tekortkoming vormt; of

b) in geval van niet-aflevering, indien de verkoper de zaken niet aflevert binnen de door de koper in overeenstemming met Artikel 47, eerste lid, gestelde aanvullende termijn of verklaart dat hij binnen de aldus gestelde termijn niet zal afleveren.

  1. In gevallen waarin de verkoper de zaken heeft afgeleverd, verliest de koper echter het recht de overeenkomst ontbonden te verklaren, tenzij hij zulks doet :

a. a) wegens te late levering, binnen een redelijke termijn nadat hij heeft geconstateerd dat de aflevering heeft plaatsgevonden;

b) wegens enige andere tekortkoming dan te late aflevering, binnen een redelijke termijn;

i. i) nadat hij de tekortkoming had ontdekt of had behoren te ontdekken;

ii) na het verstrijken van een door de koper in overeenstemming met artikel 47, eerste lid, gestelde aanvullende termijn, of nadat de verkoper heeft verklaard dat hij zijn verplichtingen niet binnen een zodanige aanvullende termijn zal nakomen; of iii) na het verstrijken van een door de verkoper in overeenstemming met artikel 48, tweede lid, aangegeven aanvullende termijn, of nadat de koper heeft verklaard dat hij geen nakoming zal aanvaarden.

**Artikel 51 -**1) Indien de verkoper slechts een gedeelte van de zaken aflevert of indien slechts een gedeelte van de afgeleverde zaken aan de overeenkomst beantwoordt, zijn de artikelen 46 tot en met 50 van toepassing met betrekking tot het gedeelte dat ontbreekt of dat niet aan de overeenkomst beantwoordt. 2) De koper kan slechts dan de overeenkomst in haar geheel ontbonden verklaren indien het feit dat slechts een gedeelte is afgeleverd of dat niet aan de overeenkomst beantwoordende zaken zijn afgeleverd een wezenlijke tekortkoming vormt.

**Artikel 53 -**De koper is verplicht de koopprijs te betalen en de zaken in ontvangst te nemen; een en ander in overeenstemming met de eisen van de overeenkomst en dit Verdrag. **Artikel 60 -**De verplichting van de koper tot inontvangstneming bestaat in :

a. a) het verrichten van alle handelingen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht ten einde de verkoper tot aflevering in staat te stellen; en

b) het tot zich nemen van de zaken.

**Artikel 61 -**1) Indien de koper tekort schiet in de nakoming van de krachtens de overeenkomst of dit Verdrag op hem rustende verplichtingen, kan de verkoper :

a. a) de in de artikelen 62 tot en met 65 vervatte rechten uitoefenen;

b) schadevergoeding eisen, zoals bepaald in de artikelen 74 tot en met 77.

  1. De verkoper verliest door uitoefening van andere rechten niet zijn eventuele recht op schadevergoeding.
  2. Indien de verkoper een recht uitoefent ter zake van een tekortkoming kan een rechter of scheidsgerecht de koper geen uitstel verlenen. **Artikel 62 -**De verkoper kan van de koper eisen dat deze de prijs betaalt, de zaken in ontvangst neemt of zijn nadere verplichtingen nakomt, tenzij de verkoper een recht heeft uitgeoefend dat onverenigbaar is met deze eis. **Artikel 63 -**1) De verkoper kan een aanvullende termijn van redelijke duur stellen voor het nakomen door de koper van zijn verplichtingen.
  3. Tenzij de verkoper een kennisgeving van de koper heeft ontvangen dat deze niet binnen de aldus gestelde termijn zijn verplichtingen zal nakomen, mag de verkoper gedurende deze termijn geen rechten uitoefenen ter zake van niet-nakoming. De verkoper verliest hierdoor echter niet zijn eventuele recht op schadevergoeding wegens te late nakoming. **Artikel 64 -**1) De verkoper kan de overeenkomst ontbonden verklaren :

a. a) indien de tekortkoming in de nakoming door de koper van de krachtens de overeenkomst of dit Verdrag op hem rustende verplichtingen een wezenlijke tekortkoming vormt; of

b) indien de koper niet, binnen de door de verkoper, in overeenstemming met artikel 63, eerste lid, gestelde aanvullende termijn zijn verplichting nakomt om de prijs te betalen of de zaken in ontvangst te nemen, of indien hij verklaart dat hij zulks niet binnen de aldus gestelde termijn zal doen.

  1. In gevallen waarin de koper de prijs heeft betaald, verliest de verkoper echter het recht de overeenkomst ontbonden te verklaren, tenzij hij zulks doet;

a. a) wegens te late nakoming door de koper, voordat de verkoper heeft geconstateerd dat nakoming heeft plaatsgevonden; of

b) wegens enige andere tekortkoming dan te late nakoming door de koper, binnen een redelijke termijn :

i. i) nadat de verkoper de tekortkoming had ontdekt of had behoren te ontdekken; of

ii) na het verstrijken van een door de verkoper in overeenstemming met artikel 63, eerste lid, gestelde aanvullende termijn, of nadat de koper heeft verklaard dat hij zijn verplichtingen niet binnen een zodanige aanvullende termijn zal nakomen. **Artikel 65 -**1) Indien de koper krachtens de overeenkomst de vorm, de afmeting of andere kenmerken van de zaken nader moet bepalen en hij deze specificatie niet op het overeengekomen tijdstip of binnen een redelijke termijn na ontvangst van een hiertoe strekkend verzoek van de verkoper verricht, kan de verkoper, onverminderd zijn eventuele andere rechten, zelf overgaan tot specificatie in overeenstemming met de behoeften van de koper, voor zover deze hem bekend zijn. 2) Gaat de verkoper zelf tot specificatie over, dan moet hij de bijzonderheden daarvan ter kennis van de koper brengen en hem een redelijke termijn toestaan voor een nadere specificatie. Maakt de koper na ontvangst van een zodanige mededeling niet binnen de gestelde termijn van deze mogelijkheid gebruik, dan is de door de verkoper verrichte specificatie bindend.

**Artikel 71 -**1) Een partij mag de nakoming van haar verplichtingen opschorten, indien na het sluiten van de overeenkomst blijkt dat de andere partij een wezenlijk deel van haar verplichtingen niet zal nakomen ten gevolge van :

a. a) een ernstig tekortschieten van haar vermogen om dat deel van haar verplichtingen na te komen, of van haar kredietwaardigheid; of

b) haar gedrag bij de voorbereiding van de nakoming van de ingevolge de overeenkomst op haar rustende verplichtingen, dan wel bij de nakoming.

  1. Heeft de verkoper de zaken reeds verzonden voordat de in het voorgaande lid omschreven gronden blijken, dan kan hij er zich tegen verzetten dat de zaken aan de koper worden afgegeven, zelfs al heeft de koper reeds een document in zijn bezit dat hem recht geeft de zaken te verwerven. Dit lid heeft uitsluitend betrekking op de rechten van koper en verkoper ten aanzien van de zaken.
  2. Een partij die hetzij voor, hetzij na verzending van de zaken de nakoming opschort, moet de andere partij onmiddellijk in kennis stellen van de opschorting en moet voortgaan met de nakoming, indien de andere partij voldoende zekerheid stelt voor de nakoming van haar verplichtingen.

**Artikel 74 -**De schadevergoeding wegens een tekortkoming van een partij bestaat uit een bedrag gelijk aan de schade, met inbegrip van de gederfde winst, die door de andere partij als gevolg van de tekortkoming wordt geleden. Een zodanige schadevergoeding mag evenwel niet hoger zijn dan de schade die de partij die in de nakoming is tekort geschoten bij het sluiten van de overeenkomst voorzag of had behoren te voorzien als mogelijk gevolg van de tekortkoming, gegeven de feiten die zij kende of die zij had behoren te kennen.

**Artikel 75 -**Indien de overeenkomst wordt ontbonden en de koper of de verkoper op een redelijke wijze en binnen een redelijke termijn na de ontbinding een dekkingskoop heeft gesloten, komt aan de partij die schadevergoeding eist, het verschil toe tussen de overeengekomen prijs en die van de dekkingskoop, onverminderd haar recht op vergoeding van andere schade overeenkomstig Artikel 74. **Artikel 76 -**1) In geval van ontbinding van de overeenkomst heeft, indien de zaken een dagprijs hebben, de partij die schadevergoeding eist, zo zij niet is overgegaan tot een dekkingskoop als bedoeld in artikel 75, recht op het verschil tussen de in de overeenkomst bepaalde prijs en de ten tijde van de ontbinding geldende dagprijs, onverminderd haar recht op vergoeding van andere schade overeenkomstig artikel 74. Indien evenwel de partij die schadevergoeding eist de overeenkomst heeft ontbonden na de zaken te hebben overgenomen, wordt de dagprijs ten tijde van die overname gehanteerd in plaats van de dagprijs ten tijde van de ontbinding. 2) Voor de toepassing van het vorige lid, is de dagprijs die welke geldt op de plaats waar de zaken hadden moeten worden afgeleverd, of, indien er op die plaats geen dagprijs is, de prijs op een andere plaats die deze redelijkerwijs kan vervangen; hierbij wordt rekening gehouden met de verschillen in de kosten van vervoer van de zaken. **Artikel 77 -**Een partij die zich beroept op een tekortkoming moet de in de gegeven omstandigheden redelijke maatregelen treffen tot beperking van de uit de tekortkoming voortvloeiende schade, met inbegrip van de gederfde winst. Laat zij zodanige maatregelen na, dan kan de partij die in de nakoming is tekort geschoten een vermindering van de schadevergoeding verlangen ten belope van het bedrag waarmee het verlies had moeten worden beperkt. **Artikel 81 -**1) De ontbinding bevrijdt beide partijen van hun verplichtingen uit de overeenkomst, onverminderd een eventueel verschuldigde schadevergoeding. Ontbinding is niet van invloed op een bepaling van de overeenkomst met betrekking tot de beslechting van geschillen of op andere bepalingen van de overeenkomst die de rechten en verplichtingen van partijen na ontbinding van de overeenkomst regelen. 2) Een partij die de overeenkomst geheel of ten dele heeft uitgevoerd, kan van de andere partij teruggave eisen van hetgeen zij uit hoofde van de overeenkomst heeft gepresteerd. Hebben beide partijen het recht teruggave te vorderen, dan moet deze teruggave over en weer gelijktijdig geschieden. **Artikel 84 -**1) Indien de verkoper gehouden is de prijs terug te betalen moet hij hierover tevens rente betalen vanaf het tijdstip waarop de prijs werd betaald. 2) De koper moet aan de verkoper de waarde vergoeden van elk voordeel dat hij van de zaken of een gedeelte daarvan heeft genoten :

a. a) indien hij de zaken of een gedeelte daarvan moet teruggeven; of

b) indien het hem onmogelijk is alle zaken of een gedeelte daarvan terug te geven of alle zaken of een gedeelte daarvan goeddeels in dezelfde staat terug te geven als waarin hij deze heeft ontvangen, maar hij de overeenkomst desondanks ontbonden heeft verklaard of van de verkoper heeft geëist dat deze vervangende zaken aflevert.