ECLI:NL:RBOVE:2024:4220 - Rechtbank Overijssel - 7 augustus 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
parketnummer : 96-060935-22 raadkamernummer : 24-019006
Uitspraak van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:6:23 juncto 6:3:3, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[veroordeelde] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres] , hierna te noemen: de veroordeelde, bijgestaan door mr. M. van Leussen, advocaat te Oldenzaal.
1 Het verloop van de procedure
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van 12 dagen vervangende hechtenis bevolen, omdat de veroordeelde de taakstraf niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft verricht. De kennisgeving daarvan, met originele verzenddatum 11 juni 2024, is aan de veroordeelde in persoon betekend op 17 juli 2024.
Het bezwaarschrift tegen dat bevel, gedateerd op 30 juli 2024, is op 31 juli 2024 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het bezwaarschrift is namens veroordeelde ingediend door mr. Van Leussen.
Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2024. Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. C.P. Dronkers, de veroordeelde en haar raadsman gehoord.
De politierechter heeft kennisgenomen van de door de officier van justitie overgelegde relevante stukken met betrekking tot de strafzaak waarin de taakstraf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd en de stukken die betrekking hebben op de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis waartegen het bezwaarschrift is gericht.
2 De ontvankelijkheid
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend. De politierechter stelt vast dat het ook overigens ontvankelijk is.
3 De standpunten van de veroordeelde, de raadsman en de officier van justitie
Standpunt veroordeelde en haar raadsman
De veroordeelde heeft schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De raadsman heeft het bezwaarschrift in raadkamer -zakelijk weergegeven- als volgt nader toegelicht. Mijn cliënte heeft de afgelopen jaren gekampt met veel gezondheidsklachten. Hierdoor heeft zij haar taakstraf in periodes niet kunnen uitvoeren en heeft zij feitelijk gezien niet de volle termijn van achttien maanden, die wordt gegeven voor de uitvoering van een taakstraf, kunnen benutten. Er is wel veel contact geweest tussen mijn cliënte en de reclassering. Mijn cliënte draagt zorg voor haar zoon en heeft te kampen met haar eigen gezondheidsproblemen. Hoewel mijn cliënte erg haar best moet doen om financieel rond te komen, heeft zij daarnaast geprobeerd een studie te volgen. Hieruit blijkt haar motivatie om haar situatie te verbeteren. Op dit moment zit mijn cliënte in de proeftijd van een fulltimebaan. Het uitzitten van de twaalf dagen vervangende hechtenis zou een reden kunnen zijn om het dienstverband in de proeftijd te beëindigen. Er zijn voldoende zwaarwegende belangen aanwezig die moeten leiden tot het geven van een herkansing en daarmee gegrondverklaring van het bezwaarschrift.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift, omdat hij de veroordeelde nog een kans wil bieden om de taakstraf af te ronden.
4 De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de politierechter het volgende vast.
De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Overijssel van 18 november 2022 op tegenspraak veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk. Daarbij is bepaald dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen. Uit de stukken is gebleken dat de veroordeelde 16 uren van de taakstraf heeft verricht. Het resterende aantal uren van de taakstraf bedraagt daarom 24 uren, te vervangen door 12 dagen hechtenis.
Het bezwaarschrift is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie die strekt tot de omzetting van de resterende uren taakstraf in vervangende hechtenis. Deze beslissing is niet ondertekend en gedagtekend door een (met name te noemen) officier van justitie.
De politierechter heeft kennisgenomen van de uitspraken van de rechtbank Oost-Nederland van 27 februari 2013 (ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3939) en de rechtbank Limburg, locatie Maastricht van 23 juli 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:4806), en overweegt in navolging van deze uitspraken het volgende.
Artikel 126 lid 3 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie bepaalt dat een bevoegdheid van de officier van justitie of advocaat-generaal niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. De politierechter is van oordeel dat de in artikel 6:3:3 Sv aan het OM toegekende bevoegdheid zich naar haar aard verzet tegen mandatering – voor zover daar al sprake van is. Het betreft immers niet alleen een bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt, maar ook een waarbij aan het OM een discretionaire ruimte wordt gelaten. Dat hieraan de hand moet worden gehouden, volgt ook uit artikel 3 eerste lid onder b van het “Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheid officier van justitie”, waarin is bepaald dat de officier van justitie de uitoefening van een bevoegdheid niet kan opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op beslissingen tot vrijheidsontneming.
Nu een handtekening van een (met name te noemen) officier van justitie ontbreekt op de genomen beslissing, kan niet worden vastgesteld dat de beslissing is genomen door een daartoe bevoegde functionaris binnen het Openbaar Ministerie. Bovendien ontbreekt een dagtekening, waardoor ook niet kan worden gecontroleerd of de in artikel 6:3:4 Sv genoemde beslissingstermijn in acht is genomen. Het ontbreken van deze essentiële elementen lijkt het gevolg te zijn van een kennelijk nieuwe werkwijze van het Openbaar Ministerie, waarbij ondertekening van de beslissing tot omzetting door een officier van justitie of advocaat-generaal niet meer nodig zou zijn. Daarmee wordt echter aan de rechter de mogelijkheid ontnomen om te controleren of de beslissing tot vrijheidsbeneming tijdig (in het geval dat ook de datering ontbreekt) is genomen door een daartoe bevoegde officier van justitie of advocaat-generaal als bedoeld in artikel 126 Wet op Rechterlijke Organisatie.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen geen rechtskracht heeft. Het bezwaarschrift moet derhalve gegrond worden verklaard, zij het op ambtshalve gronden. De in het bezwaarschrift aangevoerde bezwaren kunnen onbesproken blijven. De politierechter zal bevelen dat de vervangende hechtenis niet zal worden tenuitvoergelegd en dat veroordeelde de nog resterende uren taakstraf alsnog moet verrichten.
5 De beslissing
De politierechter:
Deze beslissing is genomen door mr. B.W.M. Hendriks, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.