Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2025:5907 - Rechtbank Oost-Brabant - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2025:590724 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 24/3668

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: [naam]),

en

de voorzitter van de Veiligheidsregio Brabant-Noord, de voorzitter

(gemachtigden: mr. M. Meijer en [naam]).

Zitting

De rechtbank heeft de beroepen van eiseres op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de voorzitter deelgenomen.

Na afloop van de zitting heeft de rechtbank na een onderbreking voor raadkameroverleg mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Motivering

  1. Eiseres heeft op 8 en 12 maart 2024 een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) ingediend betreffende een regioplan voor opvang van ontheemden voor 2023 en 2024. Deze beroepsprocedure gaat over het verzoek dat ziet op het regioplan voor 2023. Het verzoek dat ziet op het regioplan voor 2024 is eerder door de voorzitter doorgestuurd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad. De procedure over dat verzoek heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 25 april 2025.[1]

  2. Op het (in deze beroepsprocedure aan de orde zijnde) Woo-verzoek van eiseres heeft de voorzitter beslist met het besluit van 19 april 2024. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

  3. Omdat volgens eiseres de voorzitter niet binnen de wettelijke termijn op haar bezwaar heeft beslist, heeft zij de voorzitter in gebreke gesteld en vervolgens een beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld. De rechtbank verklaart dit beroep niet-ontvankelijk. Zij legt hierna uit waarom.

3.1. De beslissing op het Woo-verzoek is van 19 april 2024. Op 24 april 2024 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Als een hoorcommissie is ingesteld, beslist de voorzitter op het bezwaar binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.[2] In dit geval is een hoorcommissie ingesteld zodat de beslistermijn liep tot 23 augustus 2024. De voorzitter kan de beslissing verdagen voor ten hoogste zes weken.[3] Met de brief van 6 augustus 2024 heeft de voorzitter van deze mogelijkheid gebruikgemaakt en dus de beslistermijn met zes weken verdaagd tot en met 4 oktober 2024.

3.2. Eiseres stelt in haar brief van 30 december 2024 dat de voorzitter misbruik maakt van de wettelijke bepalingen om de beslissing (op bezwaar) te verdagen. Er is volgens haar ook sprake van détournement de pouvoir en de schending van andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens eiseres is het verdagen van de beslistermijn slechts gedaan met het doel om te vertragen. Volgens eiseres is niet uitgesloten dat de voorzitter daarbij een bestuurlijk of persoonlijk belang heeft. Verder wijst eiseres erop dat het advies van de bezwaarschriftencommissie al op 19 augustus 2024 gereed was, zodat de voorzitter eerder een beslissing had kunnen nemen. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiseres stelt dat voor de verdagingsbeslissing van 6 augustus 2024 geen goede grond was.

3.3. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Eiseres heeft aan haar standpunt dat sprake is van misbruik van recht (of détournement de pouvoir dan wel de schending van andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur) enkel veronderstellingen ten grondslag gelegd. Wat de verwijzing naar de datum van het gereedkomen van het advies van de bezwaarschriftencommissie betreft, blijkt uit het dossier[4] dat de datum van het advies correspondeert met de datum waarop de bezwaarschriftencommissie (aansluitend aan de hoorzitting in bezwaar) tot haar advies is gekomen. Het op schrift stellen van het advies heeft enkele weken geduurd en is op 24 september 2024 (per e-mail) aan de gemachtigde van eiseres toegezonden. Bij gebrek aan concrete indicaties van het tegendeel blijkt uit deze gang van zaken dat er een goede grond was voor de verdagingsbeslissing van 6 augustus 2024. Dit betekent dat de (verlengde) wettelijke beslistermijn in bezwaar liep tot en met 4 oktober 2024.

3.4. Eiseres heeft de voorzitter al op 30 september 2024 in gebreke gesteld. Op dat moment liep de beslistermijn nog. Dit betekent dat deze ingebrekestelling te vroeg is ingediend. Nu de ingebrekestelling te vroeg is ingediend, is die ongeldig. Vanwege de ongeldige ingebrekestelling kon eiseres geen beroep instellen wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Uit artikel 6:12 van de Awb volgt namelijk dat een van de voorwaarden om zo’n beroep te kunnen instellen betreft dat een geldige ingebrekestelling wordt gedaan. Aan die voorwaarde is niet voldaan. Dit betekent dat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.5. Eiseres heeft op de zitting nog gezegd dat zij de informatie waar haar Woo-verzoek op ziet nodig had voor 1 november 2024. Zij vindt dat de rechtbank onvoldoende optreedt tegen de in haar ogen te trage besluitvorming door de voorzitter (en andere bestuursorganen). De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Als zij voor 1 november 2024 over die informatie had moeten beschikken – wat eiseres pas voor het eerst op de zitting naar voren heeft gebracht – had zij daarvoor een verzoek om voorlopige voorziening (hangende bezwaar) bij de rechtbank kunnen indienen. Als eiseres daadwerkelijk spoedeisend belang had gehad, had de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening kunnen treffen (die bijvoorbeeld kon inhouden dat de gevraagde informatie of een gedeelte daarvan alvast openbaar moest worden gemaakt). Eiseres heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

  1. De voorzitter heeft met het besluit van 5 november 2024 op het bezwaar van eiseres beslist. Daarbij is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en is de door eiseres verzochte informatie goeddeels openbaar gemaakt. In het besluit (en de daarbij gevoegde inventarislijst) is aangegeven welke gegevens niet openbaar zijn gemaakt en waarom.

  2. Het beroep van eiseres heeft mede betrekking op de alsnog genomen beslissing op bezwaar van 5 november 2024.[5] De rechtbank verklaart ook dit beroep niet-ontvankelijk. Zij legt hierna uit waarom.

5.1. De rechtbank heeft eiseres op 6 december 2024 gevraagd of zij haar beroep tegen het besluit van 5 november 2024 wil handhaven en, zo ja, of zij binnen vier weken wil aangeven waarom zij het met dat besluit niet eens is. Eiseres heeft op 30 december 2024 laten weten dat zij het beroep niet wil intrekken. Een aantal gronden waarom eiseres dat niet wil, zijn hiervoor besproken (in overweging 3.2. en 3.3.), omdat die gronden in essentie gaan over het al dan niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. De resterende beroepsgrond is dat eiseres hekelt dat de voorzitter (ook) advies heeft ingewonnen van de Regionale Regie Tafel flexibilisering asielketen (RRT) alvorens op het bezwaar te beslissen. Eiseres stelt dat er een afhankelijkheidsrelatie tussen de voorzitter en de RRT bestaat of zelfs dat de RRT toestemming zou geven aan de voorzitter om (of hoe) op het bezwaar te beslissen.

5.2. Van de door eiseres gestelde afhankelijkheids- of toestemmingsrelatie van het RRT is niet gebleken. Eiseres verzoekt de rechtbank in haar beroepschrift “te duiden de status van het RRT” en heeft dat verzoek op de zitting gemotiveerd herhaald, maar in het kader van een procedure over een Woo-verzoek is geen ruimte om het door eiseres gedane verzoek te beoordelen, zoals ook is overwogen in de eerdere (in overweging 1. genoemde) uitspraak van de rechtbank.[6]

5.3. Eiseres heeft op de zitting nog aangevoerd dat de beslissing op bezwaar inhoudelijk tekortschiet doordat ten onrechte bepaalde passages zouden zijn weggelakt (zoals de namen van burgemeesters en wethouders van de betrokken gemeenten). Zoals de rechtbank ook heeft overwogen in de eerdere (in overweging 1. genoemde) uitspraak op het andere Woo-verzoek van eiseres, is het niet de bedoeling dat nieuwe beroepsgronden zo laat in de procedure worden aangevoerd waardoor de wederpartij daar niet meer adequaat op kan reageren.[7] Eiseres is op 6 december 2024 in de gelegenheid gesteld die gronden (binnen vier weken) naar voren te brengen en komt daar pas mee ruim acht maanden na het verstrijken van die termijn. Dat gebeurt, zoals gezegd, ook nog eens pas op de zitting waardoor eiseres (zeker in het licht van de uitspraak van 25 april 2025) heel goed had moeten begrijpen dat de voorzitter hierop niet meer adequaat kon reageren. De rechtbank laat de op zitting door eiseres aangevoerde gronden daarom vanwege strijd met de goede procesorde buiten beschouwing. Overigens heeft de voorzitter op de zitting nog wel gezegd bereid te zijn de beslissing op bezwaar (en de daarbij gevoegde stukken) voor eiseres toe te lichten.

5.4. Voor het overige heeft eiseres geen inhoudelijke gronden tegen de beslissing op bezwaar aangevoerd. Gelet daarop is niet gebleken dat eiseres nog enig procesbelang heeft bij een beoordeling van dat besluit. Vanwege het ontbreken van dat procesbelang is het beroep dus niet-ontvankelijk.

  1. Omdat de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk zijn, heeft zij geen recht op een vergoeding van het griffierecht dan wel haar proceskosten.

De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.

De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier.

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtbank Oost-Brabant 25 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2439.

Artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 7:10, derde lid, van de Awb.

E-mailbericht van 7 oktober 2024, 10:35 uur, van de strategisch beleidsmedewerker van de veiligheidsregio Brabant-Noord aan de gemachtigde eiseres.

Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.

Rechtbank Oost-Brabant 25 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2439, overweging 23.

Rechtbank Oost-Brabant 25 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2439, overweging 25 tot en met 28.


Voetnoten

Rechtbank Oost-Brabant 25 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2439.

Artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 7:10, derde lid, van de Awb.

E-mailbericht van 7 oktober 2024, 10:35 uur, van de strategisch beleidsmedewerker van de veiligheidsregio Brabant-Noord aan de gemachtigde eiseres.

Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.

Rechtbank Oost-Brabant 25 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2439, overweging 23.

Rechtbank Oost-Brabant 25 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:2439, overweging 25 tot en met 28.