Uitspraak inhoud

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 25/1994

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], uit [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. T. Segers),

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister

(gemachtigde: mr. drs. S. Martis).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de minister van 11 augustus 2025 tot het geven van een bevel tot preventieve stillegging van werkzaamheden op hoogte door of ten behoeve van verzoekster met ingang van 19 augustus 2025 voor de duur van één maand (het bestreden besluit).

1.1. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van de bezwaarprocedure.

1.2. De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

1.3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en zijn kantoorgenoot mr. J.J. Treure, en de gemachtigde van de minister en G.G.M. de Visscher, arbeidsinspecteur van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

1.4. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Verzoekster is een dakdekkersbedrijf dat zich bezighoudt met dakdekken en bouwen van dakconstructies.

2.1. Aan verzoekster is bij besluit van 23 augustus 2017 een boete van € 1.800, opgelegd voor overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

2.2. Aan verzoekster is bij besluit van 6 juli 2020 een boete van € 5.400, opgelegd voor overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

2.3. In het besluit van eveneens 6 juli 2020 is aan verzoekster een waarschuwing preventieve stillegging van werk gegeven naar aanleiding van een herhaalde overtreding van artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  1. Op 14 maart 2025 voerde verzoekster werkzaamheden, bestaande uit het renoveren van een bestaand platdaksysteem, uit op het dak op de locatie [adres] in [vestigingsplaats]. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft op die dag aldaar een inspectie uitgevoerd.

3.1. Op 16 mei 2025 heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie naar aanleiding van die inspectie een boeterapport opgesteld. In het boeterapport staat onder andere dat de volgende overtreding is geconstateerd: “Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestond kon het gevaar niet worden tegengegaan door het aanbrengen van een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer en ook niet door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. Bij het verrichten van de arbeid waarbij het valgevaar bestond werd ter voorkoming van het gevaar een veiligheidsgordel met vanglijn gebruik. De vanglijn was echter niet doelmatig en niet van voldoende sterkte zodat niet tenminste een zelfde mate van beveiliging werd gegeven als bij toepassing van de hierboven beschreven maatregelen.” Dit is een overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

3.2. Op 30 juni 2025 heeft de minister het voornemen tot het opleggen van een boete van € 3.600,, het voornemen tot het geven van een waarschuwing preventieve stillegging van werk en het voornemen tot het geven van een bevel preventieve stillegging werk aan verzoekster kenbaar gemaakt.

3.3. Verzoekster heeft op 14 juli 2025 haar zienswijze op het voornemen tot het opleggen van een boete en het voornemen tot het geven van een bevel preventieve stillegging werk gegeven.

3.4. Met het bestreden besluit is aan verzoekster een bevel preventieve stillegging van werk gegeven voor de duur van één maand met ingang van 19 augustus 2025. Daarnaast is aan verzoekster een waarschuwing preventieve stillegging gegeven een bestuurlijke boete opgelegd voor deze overtreding.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

4.1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.

  1. Tussen partijen is in geschil of de minister in dit geval bevoegd is om een bevel tot stillegging van werk op te leggen. In artikel 28a van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald wanneer de minister bevoegd is om een bevel stillegging van werk in verband met recidive op te leggen.

5.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoekster dat de minister niet bevoegd is om een bevel op te leggen, een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd. Het bestreden besluit van de minister is niet evident rechtmatig. Uit artikel 28a, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet volgt dat een waarschuwing vervalt indien na de dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Op 6 juli 2020 is aan verzoekster een schriftelijke waarschuwing, als bedoeld in het eerste lid, gegeven. Dit betekent dat deze waarschuwing op 6 juli 2025 is vervallen. De minister heeft zijn bevoegdheid om een bevel tot stillegging op te leggen[1] ingezet na afloop van die termijn van vijf jaar, namelijk met het nemen van het bestreden besluit op 11 augustus 2025. Op dat moment bestond de waarschuwing, die een voorwaarde is voor het kunnen opleggen van een zwaardere bestuurlijke maatregel, niet meer.

  1. Dit betekent dat de voorzieningenrechter twijfels heeft over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en dat het de vraag is of dit besluit in bezwaar in stand zal blijven. Als de voorzieningenrechter dan vervolgens kijkt naar de belangen die er voor partijen op het spel staan bij het wel of toewijzen van de gevraagde voorlopige voorziening, komt zij tot de volgende weging van die belangen.

6.1. Omdat het al dan niet bestaan van de bevoegdheid bij de minister bij het nemen van het bestreden besluit een ingrijpend punt betreft, zal de belangenafweging eerder in het voordeel van verzoekster uitvallen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de minister ernaar streeft te zorgen voor een veilige werkomgeving voor de werknemers van verzoekster, wordt aan het belang van verzoekster meer gewicht toegekend. De minister kan ook – los van deze uitspraak - handhaven op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Hij heeft naast het bevel ook een waarschuwing opgelegd, zodat in geval van constatering van overtreding hij actie kan ondernemen.

Conclusie en gevolgen

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

7.1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de minister het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

  1. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025 door mr. M.M.L. Wijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier.

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Artikel 28a, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.


Voetnoten

Artikel 28a, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.