Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2025:5813 - Voorzieningenrechter schorst winkelsluiting na twijfel en zwaarwegend financieel belang - 17 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2025:581317 september 2025

Essentie

De voorzieningenrechter schorst een door de burgemeester opgelegde winkelsluiting van drie maanden. Wegens twijfel over de rechtmatigheid van het besluit prevaleert het zwaarwegende financiële belang van de ondernemer. Deze toont door een accountantsverklaring aan dat de sluiting tot faillissement kan leiden.

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/2020

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A. Aïssal),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: mr. M.L.M. Lammerschop en mr. M. van den Hurk).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , een van de bestuurders van verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter na een onderbreking voor raadkameroverleg mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Motivering

  1. Verzoekster exploiteert de [naam] in het winkelpand aan de [adres] in [woonplaats] . De burgemeester en verzoekster zijn het erover eens dat zich in de middag van 19 juli 2025 een ernstig incident heeft voorgedaan in dat winkelpand.
1.1. De burgemeester wijst erop dat er camerabeelden van het incident zijn. Deze heeft de politie bekeken en beschreven in de bestuurlijke rapportage van 29 juli 2025. Daaruit blijkt volgens de burgemeester het volgende.
1.2. Verzoekster vindt dat de burgemeester belangrijke feiten weglaat en dat in zijn presentatie van de feiten belangrijke nuances missen. Zij wijst op het volgende.
  1. Met het besluit van 7 augustus 2025, gewijzigd met het besluit van 3 september 2025, heeft de burgemeester het winkelpand van verzoekster aan de [adres] in [woonplaats] tijdelijk gesloten voor de duur van drie maanden per 11 augustus 2025 (10:00 uur).[1] Deze besluiten worden samen het bestreden besluit genoemd.
2.1. Volgens de burgemeester blijkt uit de onder 1.1. omschreven gebeurtenissen dat sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde. Bij dat oordeel betrekt de burgemeester dat meerdere personen, waaronder personeelsleden, niet (direct) meewerken met het onderzoek van de politie.
2.2. De burgemeester wijst verder op de bestuurlijke rapportage, waarin staat dat het algemene veiligheidsgevoel van de wijk ernstig is aangetast door geweldsincidenten en dat de [adres] de aandacht heeft in verband met grootschalige ondermijningsproblematiek, onder andere in relatie tot malafide ondernemerschap. Een lichtere maatregel dan sluiting, zoals (intensiever) politietoezicht of een gebiedsverbod, acht de burgemeester niet toereikend. Voor (intensiever) politietoezicht is onvoldoende capaciteit beschikbaar. Een gebiedsverbod acht de burgemeester niet zinvol, omdat er meerdere geweldsincidenten zijn geweest waarbij de identiteit van betrokkenen niet kon worden vastgesteld. Ook vindt de burgemeester het niet onaannemelijk dat de heer [naam] zich opnieuw naar de supermarkt begeeft en dat het daar opnieuw uit de hand loopt. Dat maakt dat hij vreest voor herhaling. De vrees voor herhaling bestaat verder uit de ernst van het geweldsincident op 19 juli 2025, de betrokkenheid van personeel van verzoekster daarbij en dat eerdere incidenten hebben plaatsgevonden.
  1. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzoekster wil hiermee bereiken dat haar winkel open mag blijven, in ieder geval totdat door de burgemeester op haar bezwaar tegen de sluiting is beslist.
3.1. Verzoekster vindt de sluiting niet terecht. Volgens haar staan in de bestuurlijke rapportage (standaard)passages over georganiseerde criminaliteit die niet op verzoekster van toepassing zijn. Er is sprake van een uit de hand gelopen geweldsincident in de familiesfeer dat losstaat van de in de bestuurlijke rapportage geschetste geweldsincidenten in de wijk en de ondermijningsproblematiek. Het geweld van de heer [naam] richtte zich alleen op zijn familie en er is geen enkele aanwijzing dat hij ook omstanders wat zou willen aandoen. Er is dan ook geen sprake van een gerichte actie tegen verzoekster als onderneming. Verzoekster zegt dat alle betrokkenen inmiddels met de politie hebben gesproken en dat het niet te verwachten is dat de heer [naam] nog een keer naar de onderneming komt. De andersluidende aanname van de burgemeester vindt verzoekster niet onderbouwd.
3.2. Verzoekster vindt dat de burgemeester ook een andere maatregel had kunnen nemen. Zij heeft Adviesbureau Horecavergunningen in de arm genomen dat een plan van aanpak heeft opgesteld met daarin 13 concrete punten om de veiligheid in de winkel (en twee andere panden van verzoekster) te verbeteren. Daarbij is ook expliciete aandacht uitgegaan naar het incident van 19 juli 2025 en hoe een herhaling daarvan kan worden voorkomen. Verzoekster zegt dat zij het plan van aanpak inmiddels heeft geëffectueerd en dat zij bereid is om tijdelijk extra maatregelen te treffen. Verzoekster zegt daarnaast dat voorafgaand aan de gebeurtenissen op 19 juli 2025 door familieleden van de familie [naam] al diverse aangiften tegen de heer [naam] zijn gedaan. Verzoekster zegt dat hiermee niets is gedaan, al was het maar het gesprek daarover aangaan met de heer [naam] . Volgens verzoekster heeft dit er mede aan bijgedragen dat op 19 juli 2025 de zaak zo uit de hand kon lopen en zij vindt het niet terecht dat dit allemaal op haar bordje wordt gelegd. Tot slot vindt verzoekster dat een sluiting van drie maanden haar in financieel opzicht onevenredig hard zal treffen.
  1. De beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in de (eventuele) hoofdzaak niet. Verder is het doel van het treffen van een voorlopige voorziening om een onomkeerbare situatie te voorkomen voordat op het bezwaar is beslist.
  1. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter eerst vaststellen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft.[2] De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster spoedeisend belang heeft. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom hij dat vindt.
5.1. Er is sprake van een spoedeisend belang als de beslissing op het bezwaarschrift niet kan worden afgewacht, omdat anders een onomkeerbare situatie ontstaat. Daarvan kan sprake zijn als de continuïteit van de bedrijfsvoering van verzoekster in gevaar komt als geen voorlopige voorziening wordt getroffen.[3]
5.2. De accountant van verzoekster heeft in zijn brief van 14 augustus 2025 omschreven dat verzoekster een familiebedrijf is dat door vader en drie van zijn kinderen wordt gerund en twintig personeelsleden heeft. Recent heeft verzoekster in een ander pand een nieuwe supermarkt geopend waarvoor forse investeringen zijn gedaan. Het is volgens de accountant daardoor een behoorlijke uitdaging om tot een goede exploitatie te komen. In het (te sluiten) winkelpand zijn de bakkerij en slagerij van verzoekster gevestigd. De accountant heeft becijferd dat een sluiting van drie maanden leidt tot een omzetverlies dat gelijk is aan de jaarwinst van 2024. Ook wijst de accountant erop dat ook een tijdelijke sluiting tot problemen met toeleveranciers kan leiden die daardoor strakkere betalingscondities kunnen eisen. De accountant concludeert: "Het forse omzetverlies, zou gelet op de zware financieringsverplichtingen de doodsteek voor de onderneming kunnen betekenen."
5.3. De burgemeester heeft in het verweerschrift (van 15 september 2025) het standpunt ingenomen dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter is dat niet met de burgemeester eens. De verklaring van de accountant is voldoende onderbouwd met daadwerkelijk gerealiseerde jaarcijfers over 2024 en de prognose van het forse omzetverlies door de sluiting acht de voorzieningenrechter daarmee voldoende onderbouwd. Dit omzetverlies draagt de conclusie van de accountant dat door de sluiting van drie maanden de onderneming failliet kan gaan. Verzoekster heeft daarmee voldoende onderbouwd dat zij spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening.
  1. Dan moet er een beoordeling plaatsvinden of het bestreden besluit na bezwaar zal standhouden. Dit heet het voorlopig rechtmatigheidsoordeel. Dit betekent niet dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit toetst op de wijze waarop de burgemeester het in bezwaar moet heroverwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar van verzoekster redelijke kans van slagen heeft. Heeft het dat niet, dan wordt het verzoek afgewezen. Heeft het dat wel, dan wordt het verzoek toegewezen. Is er twijfel over, dan vindt er een belangenafweging plaats tussen het algemeen belang van de openbare orde en veiligheid dat de burgemeester met het besluit wil dienen en het individuele belang van verzoekster om haar winkelpand geopend te hebben.
6.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een twijfelgeval. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
6.2. Vaststaat dat op 19 juli 2025 een ernstig incident in de winkel van verzoekster heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter kan de beschrijving daarvan door de burgemeester (zoals weergegeven in overweging 1.1. van deze uitspraak) goed volgen. Tegelijkertijd volgt de voorzieningenrechter verzoekster in haar standpunt dat daaraan een geschiedenis is voorafgegaan (zoals weergegeven in overweging 1.2. van deze uitspraak). Op de zitting is gebleken dat partijen zich hierin ook kunnen vinden. De voorzieningenrechter wil daarmee geen uitspraak doen over wie agressor en wie slachtoffer was op 19 juli 2025. Dat is aan de strafrechter. Wel volgt de voorzieningenrechter verzoekster in haar stelling dat de door haar geschetste geschiedenis relevant is voor de beoordeling van de evenredigheid van de maatregel.
6.3. Ook zonder voorafgaande incidenten kan de burgemeester op basis van één incident tot het besluit komen dat de openbare orde en veiligheid dusdanig in het gedrang is dat sluiting is aangewezen, bijvoorbeeld omdat moet worden gevreesd voor herhaling. Verzoekster merkt op dat de burgemeester dit wel moet concretiseren en niet kan volstaan met een aanname. De voorzieningenrechter ziet wel dat er redenen tot zorg zijn. Allereerst was de geweldsuitbarsting op 19 juli 2025 heftig, waarbij uit de beschikbare informatie blijkt dat de heer [naam] diverse malen opnieuw werd aangevallen nadat hij gewond op de grond lag en dus was uitgeschakeld. Uit het dossier blijkt verder dat het familieconflict al lange tijd speelt. In het licht daarvan deelt de voorzieningenrechter niet zondermeer het optimisme van verzoekster dat vanwege gesprekken tussen de politie met zowel de heer [naam] als de familie [naam] en de inmiddels ingezette echtscheiding (van de heer [naam] en zijn echtgenote) het conflict de wereld uit is of in ieder geval nieuwe confrontaties kunnen worden uitgesloten.
6.4. Wel ziet de voorzieningenrechter dat verzoekster op eigen initiatief het Adviesbureau Horecavergunningen heeft ingeschakeld dat dertien concrete maatregelen heeft aanbevolen om tot verbetering van de veiligheid te komen in de winkelpanden van verzoekster. Daarbij is ook expliciet aandacht uitgegaan naar het familieconflict. Verzoekster zegt deze maatregelen te effectueren en de voorzieningenrechter ziet onvoldoende redenen om daaraan te twijfelen, omdat hij aanneemt dat ook verzoekster niet zit te wachten op een herhaling van het ernstige incident van 19 juli 2025. Er is dus volgens de voorzieningenrechter geen sprake van mooie en vage beloftes over de toekomst, maar een concreet en op basis van deskundig advies gemaakt plan van aanpak dat daadwerkelijk in uitvoering wordt genomen.
6.5. Op de zitting is nog besproken dat op 21 augustus 2025 de verzegeling van het winkelpand bleek te zijn verbroken. Mevrouw [persoon 3] is op die dag het pand ingegaan, omdat de stroomvoorziening voor de buiten het pand aanwezige vriezers was uitgeschakeld. Zij wilde door het betreden van het pand en het omschakelen van de aldaar aanwezige zekering de stroomvoorziening herstellen. Mevrouw [naam] heeft dat niet op voorhand besproken met de burgemeester (of toezichthouders) en in het licht van het genomen besluit en de zorgen van de burgemeester over herhalingsgevaar vindt de voorzieningenrechter dat een domme actie. Mevrouw [naam] had dat eerst moeten overleggen met de burgemeester, zoals ook door verzoekster op de zitting is erkend. Tegelijkertijd ziet de voorzieningenrechter hierin – anders dan de burgemeester – geen minachting van het (politie)gezag. Het was meer een onvoldoende doordachte maar desalniettemin invoelbare actie om de in de vriezers aanwezige voedingsmiddelen gekoeld te kunnen houden wat bij uitstek in de zomer van groot belang is.
6.6. De burgemeester heeft op de zitting gezegd dat hij op 15 september 2025 met de politie heeft overgelegd over het door verzoekster ingediende plan van aanpak. De politie heeft dat als onvoldoende beoordeeld en de burgemeester vindt dat ook. Het personeel van verzoekster zou op 19 juli 2025 onvoldoende met de politie hebben meegewerkt en daarnaast is op 21 augustus 2025 de verzegeling verbroken. Hieruit spreekt minachting van politiegezag. Ook inhoudelijk schiet het plan van aanpak tekort, omdat niet voldoende duidelijk is hoe herhaling van het familieconflict op 19 juli 2025 wordt voorkomen. Ook is de in het plan van aanpak genoemde aanwezigheid van de beveiliger maar tijdens een beperkt deel van de openingsuren van verzoekster en daarmee geen afdoende waarborg voor de veiligheid, aldus de burgemeester.
6.7. De voorzieningenrechter kan de burgemeester hierin niet zondermeer volgen. Het klopt dat uit het dossier blijkt dat op 19 juli 2025 mevrouw [persoon 3] heeft verklaard dat het camerasysteem van de winkel van verzoekster geen opnamen zou maken. Maar toen de heer [naam] aanwezig kwam, heeft hij de politie meteen verteld dat dit wel het geval is en heeft hij de opnamen aan de politie verstrekt. De heer [naam] heeft op de zitting verklaard dat hij – en niet mevrouw [naam] – zich binnen de onderneming bezighoudt met de veiligheid en dat mevrouw [naam] zo niet wist dat het camerasysteem ook beelden opnam. De voorzieningenrechter heeft wel wat ongemak bij dit verhaal, omdat het in dat geval toch wat meer voor de hand lag dat mevrouw [naam] had gezegd dat ze niet wist of het systeem opnam in plaats van dat te ontkennen. Toch tilt de voorzieningenrechter hier niet zo zwaar aan als de burgemeester doet, omdat de heer [naam] korte tijd later zonder omhalen de beelden heeft verstrekt. Van minachting van politiegezag – en de daaruit voortvloeiende vrees voor herhaling – ziet de voorzieningenrechter al met al onvoldoende grond. Verder heeft verzoekster de burgemeester al op 27 augustus 2025 verzocht om over haar plan van aanpak contact te mogen hebben met de politie. Op dit verzoek is tot op de zitting niet gereageerd door de burgemeester. Ook heeft verzoekster het aanbod gedaan om meer maatregelen te nemen dan zij thans doet. Anders dan bij de burgemeester het geval lijkt, ziet de voorzieningenrechter hierin voldoende intentie aan de kant van verzoekster om herhaling van schendingen van de openbare orde en veiligheid te voorkomen.
6.8. De burgemeester kan ook in een situatie van een familieconflict tot het besluit komen dat sprake is van een dusdanig ernstige verstoring van de openbare orde dat de sluiting van een pand – in dit geval: het winkelpand van verzoekster – noodzakelijk is. Daarbij kan de burgemeester betrekken dat de wijk waarin de [adres] ligt ernstig is aangetast door geweldsincidenten, zoals uit de bestuurlijke rapportage volgt. Dat de [adres] de aandacht heeft in verband met grootschalige ondermijningsproblematiek vindt de voorzieningenrechter in dit geval een minder relevant gegeven, aangezien de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat verzoekster zich bezighoudt met ondermijnende criminaliteit.
6.9. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het ernstige incident op 19 juli 2025 niet op zich staat en dat dus voor herhaling moet worden gevreesd, wijst de burgemeester op drie eerdere geweldsincidenten in de voorbije ruim vier jaar (zie: overweging 2.1. van deze uitspraak). Daar tilt de voorzieningenrechter minder zwaar aan dan de burgemeester.
6.9.1. Het incident van 2 april 2021 is gedateerd en niet duidelijk is of de daarbij vermeend betrokken medewerkers van verzoekster nog voor haar werkzaam zijn. Bij het incident van 16 maart 2024 is niet duidelijk of en, zo ja, in welke mate daarbij (personeel van) verzoekster betrokken was.
6.9.2. Het incident op 1 februari 2025 is recent en daarbij was (personeel van) verzoekster wel betrokken. De voorzieningenrechter kan begrijpen dat de burgemeester dit treffen met pro-Palestina demonstranten (in combinatie met de gebeurtenissen op 19 juli 2025) zorgelijk vindt. Daar staat tegenover dat het maatschappelijk debat over Gaza erg is verhard waarbij het zelfs voor landelijke politici haast niet mogelijk lijkt hierover te spreken zonder veel emoties en met ruimte voor nuance. Zonder het gepleegde geweld op 1 februari 2025 van wie dan ook op enige manier goed te keuren, vindt de voorzieningenrechter wel dat ook dit een gebeurtenis is die overal in het land had kunnen plaatsvinden (en helaas ook plaatsvindt). Daarbij heeft verzoekster op de zitting nog onbestreden gesteld dat het treffen op 1 februari 2025 met name plaatsvond tussen de demonstranten en bezoekers van de winkel en dat zij de politie heeft ingeschakeld op het moment dat de zaak uit de hand liep.
6.10. Kortom: er zijn diverse feiten en omstandigheden die in het nadeel van verzoekster pleiten, maar daar is dan ook telkens weer iets tegenover te zetten dat mogelijk een ander licht op de zaak werpt. Dat resulteert dus in een twijfelgeval.
6.11. Omdat de voorzieningenrechter twijfelt over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maakt hij – zoals gezegd – een belangenafweging. Die valt in het voordeel van verzoekster uit. De voorzieningenrechter legt uit waarom.
6.11.1. Het doel van het treffen van een voorlopige voorziening is – zoals gezegd – om een onomkeerbare situatie te voorkomen. Uit de hiervoor (in overweging 5.2. genoemde) informatie van de accountant van verzoekster volgt dat een sluiting van drie maanden (vanwege het forse omzetverlies en de zware financieringsverplichtingen) "de doodsteek voor de onderneming [zou] kunnen betekenen." Dat legt veel gewicht in de schaal.
6.11.2. Daar komt nog bij dat het voor de voorzieningenrechter geen uitgemaakte zaak is dat een minder vergaande maatregel dan een sluiting van drie maanden niet reëel zou zijn. Het winkelpand is inmiddels ruim een maand gesloten, er ligt inmiddels een concreet plan van aanpak om de veiligheid in het winkelpand te vergroten en verzoekster heeft – voor zover dat in haar macht ligt – het plan in uitvoering genomen. Verzoekster heeft zich ook bereid verklaard meer maatregelen te nemen, mocht uit het contact met de politie blijken dat dit noodzakelijk is. Daarmee kan een algemeen herhalingsgevaar – dat de burgemeester ontleent aan de hiervoor (in overweging 6.9. genoemde) incidenten – worden ingedamd.
6.11.3. De voorzieningenrechter begrijpt de zorgen van de burgemeester om herhaling van een confrontatie met de heer [naam] . Wederom zonder een agressor (en slachtoffer) aan te willen wijzen tijdens het ernstige incident op 19 juli 2025, ziet de voorzieningenrechter op dit moment niet in waarom bijvoorbeeld het de door de burgemeester genoemde contactverbod in combinatie met de door verzoekster getroffen maatregelen geen soelaas zouden kunnen bieden om het door de burgemeester gevreesde herhalingsgevaar te beteugelen.
6.12. Omdat de belangenafweging in het voordeel van verzoekster uitvalt, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen op de wijze zoals weergegeven onder het kopje "Beslissing" (op pagina 1 van deze uitspraak). Het daar genoemde ingangsmoment van de schorsing staat er niet aan in de weg dat de burgemeester het pand eerder kan openen.
  1. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, moet de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden en wordt hij veroordeeld in de proceskosten van verzoekster voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.814 voor het indienen van het verzoekschrift (1 punt) en het verschijnen op de zitting (1 punt) met een waarde per punt van € 907.
De voorzieningenrechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De voorzieningenrechter wijst erop dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025 door mr. A.F. Vink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Op grond van artikel 2:40a, eerste lid onder e, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Eindhoven (APV) in samenhang gelezen met artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet.
Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:798. - - - ## Voetnoten
Op grond van artikel 2:40a, eerste lid onder e, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Eindhoven (APV) in samenhang gelezen met artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet.
Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:798.