ECLI:NL:RBOBR:2025:5363 - Rechtbank Oost-Brabant - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11412757 \ CV EXPL 24-6465
Vonnis van 28 augustus 2025
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: mr. L.S. van Weeren,
tegen
STAGETRUCK B.V., gevestigd te Oss, gedaagde partij, hierna te noemen: Stagetruck, gemachtigde: mr. R.G.F. Lammers.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 13 februari 2025 en de daarin genoemde stukken;- de conclusie van antwoord met 5 producties.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025 waarop partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen. De gemachtigde van [eiser] , mr. Van Weeren, heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die aan het procesdossier zijn gevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht.
1.3. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen, nader bepaald op vandaag.
2 De zaak in het kort
2.1. [eiser] heeft een vordering op haar voormalig werkgever. [eiser] heeft hiervoor ten laste van zijn voormalig werkgever executoriaal derdenbeslag gelegd onder Stagetruck. Stagetruck heeft in een verklaring derdenbeslag – samengevat – verklaard dat de voormalig werkgever van [eiser] ten tijde van het beslag niets van Stagetruck had te vorderen en niets te vorderen kan krijgen, omdat hiervoor geen rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan. Volgens [eiser] is de derdenverklaring echter onjuist, omdat het aannemelijk is dat de voormalig werkgever van [eiser] wel een vordering heeft op Stagetruck. Daarom is [eiser] deze procedure begonnen. [eiser] wil dat Stagetruck ofwel de schuld van de voormalig werkgever als haar eigen betaalt aan [eiser] , ofwel dat Stagetruck een gerechtelijke verklaring aflegt en op basis daarvan een bedrag aan [eiser] betaalt. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
3 De feiten
3.1. Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2023 met zaak/rolnummer 10611277 CV EXPL 23-3095 (hierna: het Vonnis) is de voormalig werkgever van [eiser] , [A] B.V. (hierna: [A] ) - samengevat - veroordeeld om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 10.420,40 in hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten. In totaal komt dit neer op een bedrag van € 12.965,11, te vermeerderen met kosten van overbetekening en kosten van de executie en uitwinning.
3.2. [A] heeft niet (vrijwillig) aan het Vonnis voldaan. Daarop is het Vonnis bij deurwaardersexploot van 19 oktober 2023 aan [A] betekend met het bevel daaraan binnen twee dagen na betekening te voldoen met aanzegging van beslag. Ook de betekening van het Vonnis is zonder resultaat gebleven: [A] heeft niet aan het Vonnis voldaan.
3.3. [eiser] heeft bij deurwaardersexploot van 10 september 2024 (executoriaal) derdenbeslag laten leggen onder Stagetruck.
3.4. Bij deurwaardersexploot van 16 september 2024 is namens [eiser] het executoriaal derdenbeslag onder Stagetruck overbetekend aan [A] .
3.5. Bij het executoriaal derdenbeslag heeft Stagetruck op 19 september 2024 via een formulier als bedoeld in artikel 475 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een derdenverklaring (hierna: de Derdenverklaring) afgelegd.
3.6. Bij brief van 30 oktober 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] Stagetruck verzocht de Derdenverklaring te herzien, omdat die volgens Stagetruck niet klopt. Hierop heeft (de gemachtigde van) Stagetruck bij e-mail van 1 november 2024 afwijzend gereageerd.
4 Het geschil
4.1. [eiser] vordert, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: Primair I. Stagetruck veroordeelt tot betaling van al datgene dat [eiser] uit kracht van het Vonnis van [A] te vorderen heeft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot aan de dag van volledige voldoening; Subsidiair II. Stagetruck te veroordelen tot het doen van een gerechtelijke verklaring; III. Stagetruck te veroordelen tot betaling of afgifte van al hetgeen volgens de vaststelling door de kantonrechter aan [eiser] toekomt; Primair en subsidiair IV. Stagetruck te veroordelen in de kosten van de procedure inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, voor zover Stagetruck deze kosten niet voordien heeft voldaan.
4.2. Stagetruck voert verweer. Stagetruck concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
Primaire vordering: verklaringsprocedure ex artikel 477a lid 1 Rv
5.1. [eiser] doet primair een beroep op artikel 477a lid 1 Rv. [eiser] stelt dat de Derdenverklaring van Stagetruck niet voldoet aan de eisen van artikel 467a lid 2 Rv en artikel 476b lid 2 Rv. De redenen die [eiser] hiervoor aanvoert zijn de volgende. Stagetruck heeft een verklaring afgelegd zonder die te dagtekenen. Daarnaast zijn er goede gronden om de Derdenverklaring te betwisten, doordat dat er ten tijde van het beslag onder Stagetruck een reeds bestaande rechtsverhouding was tussen Stagetruck en [A] . Hierdoor is volgens [eiser] sprake van een situatie die in haar gevolgen moet worden gelijkgesteld aan het geval dat in het geheel geen derdenverklaring is afgelegd. Dit leidt er volgens [eiser] toe dat Stagetruck op grond artikel 477a lid 1 Rv moet worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, alsof Stagetruck daarvan zelf de schuldenaar is.
5.2. [eiser] betoogt dat uit de volgende omstandigheden moet worden afgeleid dat er goede gronden zijn om aan te nemen dat er een rechtsverhouding bestaat tussen [A] en Stagetruck:
Uit deze omstandigheden leidt [eiser] af dat het aannemelijk is dat Stagetruck gebruik maakt van diensten, (opslag)ruimte, roerende zaken en/of trucks en trailers van [A] , zodat de Derdenverklaring van Stagetruck onjuist is.
5.3. De kantonrechter overweegt als volgt. Voorop wordt gesteld dat van elkaar moeten worden onderscheiden de verklaringsprocedure van artikel 477a lid 1 Rv en de betwistingsprocedure van artikel 477a lid 2 Rv. De verklaringsprocedure ziet op de situatie dat de derde-beslagene geen buitengerechtelijke verklaring aflegt. De betwistingsprocedure ziet op de situatie dat de derde-beslagene weliswaar een verklaring heeft afgelegd, maar de beslaglegger kan zich niet verenigen met de inhoud daarvan. De wet maakt dus onderscheid tussen enerzijds het niet verklaren en anderzijds het onjuist of onvolledig verklaren. Verder verschilt wat in beide procedures kan worden gevorderd. In de verklaringsprocedure is de sanctie op het ‘niet verklaren’ veroordeling van de derde-beslagene tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, als ware hij daarvan zelf schuldenaar. In de betwistingsprocedure kan alleen verbetering of aanvulling van de afgelegde verklaring derdenbeslag worden gevorderd, alsmede betaling conform de vaststelling door de rechter.
5.4. De kantonrechter verwerpt het standpunt van [eiser] dat de Derdenverklaring moet worden gelijkgesteld met de situatie dat Stagetruck geen verklaring derdenbeslag heeft afgelegd. Uit de vastgestelde feiten onder 3.5 blijkt dat Stagetruck op 19 september 2024 - dus ruim vóór de dagvaarding - de Derdenverklaring heeft afgelegd. Uit productie 9 van [eiser] blijkt dat de heer [C] namens Stagetruck een ondertekend formulier als bedoeld in artikel 475 lid 2 Rv naar de deurwaarder heeft teruggestuurd bij e-mail van 19 september 2024. In dat formulier is, kort gezegd, de optie ‘geen enkele rechtsverhouding’ aangekruist. Stagetruck heeft dus verklaard dat zij ten tijde van het beslag niets verschuldigd was of nog zou worden wegens het ontbreken van een rechtsverhouding daarvoor. Van ‘niet verklaren’ zou mogelijk sprake zijn geweest als bijvoorbeeld het formulier blanco was geretourneerd of als overduidelijk opzettelijk leugenachtig was verklaard, maar dat doet zich hier niet voor. Het tweede geval blijkt ook niet zondermeer uit de omstandigheden die [eiser] aanhaalt, zoals weergegeven onder 5.2. [eiser] noemt al die omstandigheden bovendien ter onderbouwing van zijn standpunt dat de Derdenverklaring onjuist is, wat dus verband houdt met zijn subsidiaire vordering. Het enkele ontbreken van een dagtekening op het formulier kan naar het oordeel van de kantonrechter niet de conclusie dragen dat geen verklaring derdenbeslag is afgelegd. Uit de e-mail waarbij de Derdenverklaring naar de deurwaarder is verzonden blijkt wel de datum van de verklaring. Het ontbreken van een dagtekening op het formulier kan naar het oordeel van de kantonrechter evenmin de verstrekkende sanctie van artikel 477a lid 1 Rv rechtvaardigen, namelijk veroordeling tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware Stagetruck daarvan zelf schuldenaar is.
5.5. De slotsom is dat op basis van de stellingen en overgelegde stukken niet kan worden geoordeeld dat de Derdenverklaring van Stagetruck niet voldoet aan de eisen van artikel 476a lid 2 Rv en artikel 476b lid 2 Rv. Stagetruck heeft dus voldaan aan haar verplichting om een verklaring derdenbeslag af te leggen. Er is dan ook geen sprake van een situatie die in haar gevolgen gelijk moet worden gesteld aan het geval dat geen verklaring derdenbeslag is afgelegd. Dat maakt dat er geen grond is om Stagetruck te veroordelen tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware zij daarvan zelf schuldenaar. De primaire vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
Subsidiaire vordering: betwistingsprocedure ex artikel 477a lid 2 Rv
5.6. [eiser] heeft subsidiair een beroep gedaan op artikel 477a lid 2 Rv. [eiser] stelt dat de Derdenverklaring onjuist is omdat, anders dan Stagetruck heeft verklaard, [A] een vordering heeft op Stagetruck op grond van een bestaande rechtsverhouding en Stagetruck goederen van [A] onder zich heeft die vatbaar zijn voor het derdenbeslag. [eiser] vordert dat Stagetruck wordt veroordeeld tot het afleggen van een gerechtelijke verklaring en dat Stagetruck wordt veroordeeld tot betaling of afgifte van al hetgeen volgens de vaststelling door de kantonrechter aan [eiser] toekomt. Aan zijn subsidiaire vordering heeft [eiser] feitelijk hetzelfde ten grondslag gelegd als aan zijn primaire vordering (zie 5.2).
5.7. De kantonrechter overweegt als volgt. Voorop wordt gesteld dat op [eiser] als beslaglegger de stelplicht en de bewijslast rusten van zijn stelling dat ten tijde van het beslag tussen beslagene [A] en derde-beslagene Stagetruck een rechtsverhouding bestond of heeft bestaan uit hoofde waarvan [A] een vordering op Stagetruck had of kon verkrijgen. Op [eiser] rust dus de last om de ondeugdelijkheid van de door Stagetruck afgelegde Derdenverklaring voldoende te onderbouwen. Van Stagetruck wordt wel verlangd dat zij alle feitelijke gegevens verstrekt ter staving van haar verklaring. Dat volgt uit artikel 476a lid 2 Rv en artikel 477a lid 2 Rv en komt neer op een verzwaarde motiveringsplicht. Van de derde-beslagene mag in de betwistingsprocedure worden verwacht dat hij zijn verklaring met redenen omkleedt en zoveel mogelijk vergezeld doet gaan van stukken ter onderbouwing daarvan. De betwistingsprocedure biedt de derde-beslagene immers een herkansing alsnog een (deugdelijke) verklaring af te leggen.
5.8. De kantonrechter begrijpt het standpunt van [eiser] zo dat hij in de onder 5.2 genoemde omstandigheden dusdanige aanwijzingen ziet dat Stagetruck en [A] met elkaar samenwerken, dat volgens hem aangenomen moet worden dat er op het moment van het beslag een rechtsverhouding bestond of heeft bestaan uit hoofde waarvan Stagetruck nog iets aan [A] was verschuldigd of nog kon worden. [eiser] betoogt dat vorderingen en/of zaken door het derdenbeslag zijn getroffen. De kantonrechter is echter van oordeel dat [eiser] dit onvoldoende heeft onderbouwd. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
5.9. Stagetruck heeft toegelicht dat in de loop van 2021 alle activiteiten van [A] zijn afgebouwd en afscheid is genomen van de werknemers. Eind 2021 waren de activiteiten van [A] volledig en definitief gestaakt. Dit hield volgens Stagetruck verband met (de gevolgen van) problematisch gedrag van de toenmalig bestuurder van [A] die op 26 juni is afgetreden en met het wegvallen van een veelbelovende orderportefeuille voor het jaar 2020 door corona. Verder heeft Stagetruck naar voren gebracht dat de huurovereenkomst voor het bedrijfspand waar [A] was gevestigd, is beëindigd per 31 december 2021 en dat Stagetruck dat pand sinds 1 januari 2022 huurt. Stagetruck heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat sinds [A] in 2021 haar bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt zij een ‘lege’ vennootschap is, die alleen nog bestaat vanwege deze procedure en twee andere (vergelijkbare) vorderingen. Stagetruck heeft niet (gemotiveerd) weersproken dat de activiteiten van [A] per 1 januari 2022 volledig en definitief zijn geëindigd, zodat de kantonrechter hiervan uit gaat.
5.10. Stagetruck heeft er verder op gewezen dat de stukken waarnaar [eiser] verwijst als onderbouwing van de gestelde gelijkwaardige activiteiten van Stagetruck en [A] verouderd zijn. De kantonrechter merkt op dat de uittreksels uit het Handelsregister weliswaar gelijke activiteiten vermelden, maar voor [A] moet er van uit worden gegaan dat haar activiteiten per 1 december 2021 waren gestaakt, zoals hiervoor overwogen. Als onweersproken staat ook vast dat de website van [A] ook al een zeer lange tijd uit de lucht is. Daarbij geldt dat Stagetruck nog onweersproken heeft aangevoerd dat de gegevens uit [website] onder producties 12 en 13 van [eiser] verouderd zijn en dat de publicatie in het Brabants Dagblad over de verhuizing van [A] naar het bedrijfspand dateert uit 2018. De kantonrechter stelt vast dat uit voornoemde stukken niet kan worden afgeleid dat de onderneming van [A] na 1 januari 2022 actief was.
5.11. Stagetruck heeft ook nog, onder verwijzing naar uittreksels waaruit de historie van [A] en haar concernrelaties volgen, onweersproken naar voren gebracht dat [A] geen vennootschapsrechtelijke banden heeft met Stagetruck. [eiser] heeft er weliswaar op gewezen dat [B] zowel gevolmachtigde is van [A] als bestuurder van Stagetruck, maar hij heeft nagelaten om concreet toe te lichten wat dat volgens hem precies betekent voor (de juistheid van) de Derdenverklaring of welke gevolgtrekking hieruit volgens [eiser] moet worden gemaakt. Dat is kantonrechter evenmin gebleken.
5.12. Daarbij komt dat Stagetruck de volgende verklaring heeft gegeven voor het feit dat [A] , Stagetruck en Speed alle drie in hetzelfde bedrijfspand zijn gevestigd waarvan Speed bovendien eigenaar is, hetgeen [eiser] ziet als een bevestiging dat de Derdenverklaring onjuist is. Stagetruck heeft toegelicht dat [B] eigenaar is van Speed 1971 Ltd. die in het Verenigd Koninkrijk gevestigd is. Deze entiteit verzorgde (voorheen) Europese tours en huurde jarenlang in het festivalseizoen medewerkers en materiaal in bij [A] . In 2018 heeft Speed 1971 Ltd. een meerderheidsbelang verworven in [A] , tegen de achtergrond van de Brexit en de wens van [B] om een basis te behouden in de Europese Unie. Bij de verwerving van het meerderheidsbelang in [A] door Speed 1971 Ltd. is Speed opgericht. Zij heeft het bedrijfspand - waar ook [A] is gevestigd - gekocht en is daarvan eigenaar geworden. De reden volgens Stagetruck waarom [A] nog in het bedrijfspand is gevestigd, is dat er simpelweg geen ander bezoekersadres is dat nodig is voor een wijziging. [eiser] heeft dit alles niet gemotiveerd weersproken. De kantonrechter leidt uit het voorgaande af dat [A] weliswaar tot op heden gevestigd is in hetzelfde pand als Stagetruck, maar nu de activiteiten van [A] al sinds eind 2021 zijn beëindigd ziet de kantonrechter niet in waaruit precies blijkt dat de Derdenverklaring onjuist is. [eiser] heeft niet (voldoende) concreet gesteld op basis waarvan dat volgens hem zo is.
5.13. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog verklaard dat hij heeft vernomen dat [A] zijn bedrijf heeft verkocht aan ‘de Engelse’, waarmee [eiser] - naar de kantonrechter begrijpt - doelt op Speed 1971 Ltd. De gemachtigde van [eiser] heeft toegelicht dat [eiser] hieruit opmaakt dat Stagetruck een vordering hieruit van [A] heeft overgenomen. De feitelijke relevantie hiervan, zonder een nadere toelichting die ontbreekt, ontgaat de kantonrechter. Het is immers - voor het uitwinnen van het executoriale derdenbeslag - kort gezegd, noodzakelijk dat [A] een vordering heeft of krijgt op Stagetruck en niet andersom. Voor zover [eiser] heeft bedoeld met het voorgaande te onderbouwen dat er ‘banden’ bestaan tussen [A] en Stagetruck, heeft [eiser] niet inzichtelijk gemaakt welke concrete banden en welke vorderingen volgens hem daaruit dan precies voortvloeien. Het argument dat [eiser] dit niet kan onderbouwen omdat hij daarin geen inzicht heeft, baat hem niet. [eiser] heeft namelijk - en kennelijk - wel informatie verkregen dat [A] haar bedrijf heeft verkocht aan Speed 1971 Ltd. Het had van [eiser] verwacht mogen worden - mede in het licht van de stelplicht en bewijslast die op hem rusten - om concreter te onderbouwen om welke vordering(en) het volgens hem gaat en waarom die de Derdenverklaring (evident) ondeugdelijk maken. Dat heeft hij niet gedaan.
5.14. De kantonrechter overweegt verder dat de gemachtigde van Stagetruck tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat bij de afbouw van de activiteiten van [A] in 2021 activa van [A] zijn verkocht aan Stagetruck en dat Stagetruck hiervoor heeft betaald, zodat deze transactie is afgewikkeld. De gemachtigde van [eiser] heeft in reactie hierop aangevoerd dat Stagetruck gelet hierop meer uitleg had moeten geven bij de Derdenverklaring waarom uit voornoemde transactie geen vorderingen zijn (naar de kantonrechter begrijpt: vorderingen van [A] op Stagetruck die zijn getroffen door het derdenbeslag), zodat de Derdenverklaring op dat punt onvolledig is. Volgens [eiser] had Stagetruck daarnaast de huurovereenkomst voor het bedrijfspand moeten voegen bij haar Derdenverklaring. De kantonrechter gaat daar echter niet in mee. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende concreet heeft toegelicht en onderbouwd dat - kort gezegd – de Derdenverklaring onjuist is en het derdenbeslag doel heeft getroffen. Dat uit de door Stagetruck genoemde transactie en/of het einde van de huur in/eind 2021 bij het staken van het bedrijf van Stagetruck eind 2021 - dus ongeveer drie jaar voor het derdenbeslag - een vordering voortvloeit van [A] op Stagetruck ten tijde van het beslag, zoals [eiser] stelt, acht de kantonrechter niet zo aannemelijk dat Stagetruck voornoemde stukken had behoren op te nemen bij haar verklaring derdenbeslag.
5.15. Hoewel het [eiser] kan worden nagegeven dat het op de weg van Stagetruck had gelegen om direct al openheid van zaken te geven over deze transactie (en niet pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling), heeft Stagetruck benadrukt dat het er bij het afleggen van de Derdenverklaring om gaat of, kort gezegd, op het moment van beslaglegging [A] nog wat te vorderen had van Stagetruck. Het antwoord daarop is ontkennend, zodat Stagetruck om die reden daar niet (meer) over heeft verklaard. De kantonrechter acht deze uitleg aannemelijk. Daarbij komt dat in de toelichting bij het formulier (zoals door de deurwaarder van [eiser] toegezonden) is opgenomen dat de beslagene (in dit geval Stagetruck) op grond van artikel 476a Rv verplicht is naar waarheid een verklaring af te leggen omtrent hetgeen zij aan de schuldenaar (in dit geval [A] ) verschuldigd is of voor hem onder zich heeft. Daaruit blijkt dat het gaat om de rechtsverhouding zoals [eiser] die aantreft op het moment van beslaglegging en niet is komen vast te staan of voldoende aannemelijk is geworden dat op dat moment [A] een vordering had (of zou verkrijgen) op Stagetruck. Stagetruck is inderdaad niet heel bereidwillig geweest met het geven van tekst en uitleg bij haar Derdenverklaring, terwijl dat wel van haar verwacht had mogen worden, maar dat maakt nog niet dat de Derdenverklaring ondeugdelijk is. Bij dit oordeel betrekt de kantonrechter dat Stagetruck met haar conclusie van antwoord en hetgeen verhandeld ter zitting (alsnog) een toelichting heeft gegeven op haar Derdenverklaring. Om die reden heeft [eiser] geen belang meer bij de gevorderde gerechtelijke verklaring, zodat dat deel van de subsidiaire vordering wordt afgewezen.
5.16. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter, anders dan [eiser] heeft betoogd, niet een bestaande of voorheen bestaande rechtsverhouding tussen Stagetruck en [A] worden afgeleid, waaruit [A] op het tijdstip van het derdenbeslag van 10 september 2024 nog iets van Stagetruck had te vorderen, (ten tijde van de Derdenverklarig had te vorderen) of nog te vorderen kon krijgen. Zoals Stagetruck zegt, blijft het hiervoor aan de zijde van [eiser] bij vermoedens die niet of onvoldoende worden onderbouwd. De slotsom luidt dat de kantonrechter van oordeel is dat de Derdenverklaring zoals door Stagetruck is afgelegd, correct is. Dit heeft als gevolg dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat op het moment van beslaglegging [A] nog een vordering had (of verkreeg) op Stagetruck, zodat het derdenbeslag geen doel heeft getroffen. De subsidiaire vorderingen van [eiser] waarom daarom afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
5.17. [eiser] is in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van Stagetruck worden begroot op:
Uitvoerbaar bij voorraad
5.18. [eiser] heeft gevorderd om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en dat wordt toegewezen. Dat betekent dat de veroordelingen direct moeten worden nagekomen en dat het vonnis zijn werking behoudt als hoger beroep wordt ingesteld, totdat de rechter in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Er bestaat hier geen aanleiding om hiervan af te wijken.
6 De beslissing
De kantonrechter
6.1. wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de kant van Stagetruck worden begroot op € 541,00, te vermeerderen met de eventuele explootkosten van de betekening van het vonnis.
6.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Vieira en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025.
Productie 7 dagvaarding.
Productie 9 dagvaarding.