ECLI:NL:RBNNE:2025:4078 - Rechtbank Noord-Nederland - 7 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 08.138419.23 (ter terechtzitting gevoegd bij: 18.162966.23)
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 7 oktober 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , hierna te noemen: veroordeelde.
Procesverloop
De officier van justitie heeft d.d. 2 september 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 14.890,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 08.138419.23 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 16 september 2025, tegelijk met het onderzoek in de strafzaak. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. L.J.H.M. Achten, advocaat te Zwolle. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.
Standpunten
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn vordering tot ontneming. Dat veroordeelde het geld heeft moeten delen met anderen, maakt wat het Openbaar Ministerie betreft niet dat de rest kan worden kwijtgescholden. Veroordeelde is verantwoordelijk voor het gehele bedrag. Subsidiair kan er tenminste 2.164,- worden ontnomen, uitgaande van zijn verklaring dat hij 10% mocht houden en dat hij in de zaak in Gramsbergen 750,- zelf heeft gehouden.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Beoordeling De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 7 oktober 2025 in de zaak met parketnummer 08.138419.23 veroordeeld ter zake diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd. Veroordeelde heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan kort gezegd bankhelpdeskfraude waarbij de slachtoffers onder valse voorwendselen ertoe werden bewogen om hun bankpas en pincode af te geven. Veroordeelde was degene die de bankpassen bij de slachtoffers thuis ging ophalen om vervolgens zoveel mogelijk geld van hun bankrekeningen te pinnen.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit. In totaal is er 16.390,- van de bankrekeningen van de slachtoffers gepind.
De rechtbank neemt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormeld strafbare feit de verklaring van veroordeelde bij de politie als uitgangspunt. Veroordeelde heeft immers verklaard dat hij 10% van het gepinde bedrag zelf mocht houden. Daarnaast heeft hij ten aanzien van de meeste slachtoffers exact aangegeven hoeveel hij mocht houden van het door hem gepinde bedrag. De rest van het geld werd verdeeld onder zijn mededaders.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat gelet hierop veroordeelde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het totaalbedrag dat van de bankrekeningen van de slachtoffers is gepind. Omdat veroordeelde de rest van het geld heeft moeten afgeven aan zijn mededaders is het geen door veroordeelde daadwerkelijk genoten voordeel.
De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom baseren op de bedragen die veroordeelde zelf heeft genoemd in zijn verhoren bij de politie. Bij de slachtoffers ten aanzien waarvan veroordeelde geen concreet bedrag heeft genoemd in zijn verhoren, gaat de rechtbank ervan uit dat hij 10% van het gepinde bedrag zelf heeft gehouden. Ten aanzien van de VVV-bonnen die veroordeelde met de gestolen bankpassen heeft gekocht blijft onduidelijk wat veroordeelde daar precies aan heeft verdiend. Hij heeft echter wel verklaard dat hij er een aantal mocht houden en dat hij die heeft doorverkocht aan vrienden. De rechtbank schat op basis van de overige bekende gegevens met betrekking tot het door veroordeelde genoten voordeel, zoals hierboven uiteengezet, het wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot die VVV-bonnen op 10% van de waarde van die bonnen.
Dit levert de volgende berekening op:
2.215,-
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat veroordeelde 2.215,- voordeel heeft genoten en legt aan veroordeelde een betalingsverplichting op tot dat bedrag.
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
2 215,-
Legt **[veroordeelde] ,**voornoemd, de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 2.215,- (zegge: tweeduizendtweehonderdvijftien euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 32 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. A. Nieuwenhuis en mr. N. Hof, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 oktober 2025.
Mrs. Baluah en Hof zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.