Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 25/3040 (voorlopige voorziening) en LEE 25/3041 (beroep)

uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter van 6 oktober 2025 in de zaken tussen

[naam] en [naam] , eisers/verzoekers

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland, het college (gemachtigden: mr. J.H. Meijer en G.H. Hefting).

Samenvatting

  1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college verplicht is om eisers/verzoekers (hierna: eisers), ontheemden uit Oekraïne, opvang te bieden. Volgens eisers rust op het college een resultaatsverplichting waardoor het college de opvang niet kan weigeren. Volgens het college is sprake van een inspanningsverplichting. Het college stelt dat de gemeentelijke opvang al geruime tijd vol is. Het college heeft er alles aan gedaan om opvang te regelen, maar dit is niet gelukt. Daarom heeft het college geweigerd eisers opvang te bieden. Eisers zouden zich volgens het college bij het rijk moeten melden voor een oplossing. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij hebben beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd.

1.1. De rechtbank heeft begrip voor de problematiek bij de opvang van ontheemden uit Oekraïne waarmee het college te maken heeft. De rechtbank begrijpt ook dat gemeenten van elkaar en van het rijk afhankelijk zijn om de opvangproblematiek op te lossen. Uit de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming vloeit naar het oordeel van de rechtbank echter voort dat elke lidstaat een resultaatsverplichting heeft om opvang te bieden aan ontheemden uit Oekraïne. In de nationale wet- en regelgeving is het college met die taak belast en om die reden is de rechtbank van oordeel dat het college aan de resultaatsverplichting gehouden kan worden. Dit betekent dat als de gemeentelijke opvang vol is, het college een alternatief moet zoeken. De rechtbank komt in deze uitspraak daarom tot het oordeel dat het college de door eisers gevraagde opvang niet had mogen weigeren. Eisers krijgen gelijk en het beroep is gegrond. Eisers hebben nu, na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, tijdelijk opvang gekregen van het college. De rechtbank bepaalt in deze uitspraak dat het college eisers ook in de toekomst opvang moet bieden. Dit zo lang zij onder de Richtlijn tijdelijke bescherming vallen en aan de voorwaarden van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne voldoen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.


De totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Eisers zijn ontheemden uit Oekraïne. Zij kregen samen met de ouders van eiser en zijn zus en diens partner in november 2023 onderdak in de gemeente Het Hogeland (de gemeente). Eisers hebben in verband met het overlijden van een familielid de gemeentelijke opvang verlaten en hebben verzocht om uitschrijving uit de Basisregistratie personen (Brp). Eisers zijn op 25 april 2025 uitgeschreven uit de Brp.

2.1. Eisers zijn later naar Nederland teruggekeerd en hebben meerdere malen contact gezocht met het college met de vraag om hen opnieuw opvang te verlenen. Het college heeft deze opvang op 16 juli 2025 geweigerd, omdat er geen opvangplaatsen meer zijn in de gemeente. Het college heeft zich op het standpunt gesteld niet gehouden te zijn om de kosten van een hostel te vergoeden in afwachting van mogelijke opvang.

2.2. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze weigering en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat moet worden voorzien in de opvang. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 23 juli 2025[1] het verzoek toegewezen in die zin dat het college eisers binnen 24 uur opvang moet bieden tot zes weken nadat op het bezwaarschrift is beslist. Deze termijn eindigde op 25 september 2025.

  1. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2025 op het bezwaar van eisers is het college bij zijn besluit van 16 juli 2025 gebleven waarin is besloten om eisers geen opvang te verlenen.

3.1. Eisers hebben op 22 augustus 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, te weten dat de opvang aan verzoekers na 25 september 2025 moet worden voorgezet tot zes weken nadat op het beroepschrift uitspraak is gedaan.

3.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van verzoekers en gemachtigden van het college deelgenomen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

3.3. Op 8 september 2025 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend en het verzoek naar de meervoudige kamer verwezen om gelijktijdig met het samenhangende beroep te worden behandeld.

3.4. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 22 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen*.*

3.5. Het college heeft toegezegd dat opvang aan eisers zal worden geboden tot aan de uitspraak op het beroep.

Het bestreden besluit

  1. Het college blijft in het bestreden besluit bij zijn standpunt dat hij een inspanningsverplichting heeft om ontheemden uit Oekraïne op te vangen en dat aan die verplichting is voldaan. Het college heeft toegelicht dat met het rijk is afgesproken dat de gemeente 140 opvangplekken realiseert. Deze plekken zijn gerealiseerd en zijn al geruime tijd bezet. Het college heeft na het verzoek van eisers contact opgenomen met het Regionaal Coördinatiecentrum Vluchtelingen Spreiding (RCVS), maar ook in de regio bleken er geen opvangplekken beschikbaar te zijn. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hij alles heeft gedaan wat hij kon en wat van hem verwacht mocht worden. Volgens het college is sprake van een landelijk probleem dat onder de verantwoordelijkheid van het rijk valt. Ook is het volgens het college de taak van het rijk om aan eisers financiële middelen beschikbaar te stellen om zelf opvang te regelen.

Het beroep van eisers

  1. Eisers voeren aan dat het college een resultaatsverplichting heeft om opvang te verlenen aan ontheemden uit Oekraïne. De taak voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne is door de rijksoverheid bij het college neergelegd. Dat betekent dat op het college de verplichting rust om te voorzien in een fatsoenlijk onderkomen voor ontheemden uit Oekraïne. Eisers hebben daarnaast gewezen op de rechtspraak over artikel 7 van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne waarin de vaste lijn is dat het recht op opvang alleen mag worden ingetrokken in de in artikel 4 van die regeling genoemde gevallen. Dat het college grote moeilijkheden ondervindt bij de huisvesting van statushouders en de gevolgen van de aardbevingsschade, doet aan voorgaande niet af en mag niet voor rekening van eisers komen. Het college moet een plek regelen in de gemeentelijke opvang of een alternatief bieden en daarvoor de kosten dragen. Eisers hebben niet de instrumenten om een andere instantie dan het college aan te spreken. Het college heeft die mogelijkheid wel. Eventuele extra kosten kan het college bij het rijk verhalen. Eisers verzoeken de rechtbank om de beslissing op bezwaar te vernietigen en zo nodig zelf in de zaak te voorzien.

Het juridische kader

Richtlijn tijdelijke bescherming (de Richtlijn) [2] 6. Na de inval van Rusland in Oekraïne in februari 2022 zijn miljoenen Oekraïners gevlucht naar de Europese Unie, en ook naar Nederland. De Raad van de Europese Unie (hierna: de Raad) heeft vanwege deze stroom van ontheemden besloten om tijdelijke bescherming te bieden als bedoeld in de Richtlijn aan verschillende groepen mensen die vluchtten uit Oekraïne. De tijdelijke bescherming is telkens verlengd en duurt nu in ieder geval tot en met 4 maart 2027.

6.1. Artikel 13, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat de begunstigden van tijdelijke bescherming een fatsoenlijk onderkomen krijgen of, in voorkomend geval, middelen ter beschikking krijgen om huisvesting te vinden.

6.2. In artikel 25, eerste lid, van de Richtlijn is onder andere bepaald dat de lidstaten de personen die voor de tijdelijke bescherming in aanmerking kunnen komen opvangen in een geest van gemeenschappelijke solidariteit. Het derde lid van artikel 25 gaat in de op de situatie waarbij het aantal personen dat tijdelijke bescherming zoekt de opvangcapaciteit te boven gaat. In dat geval onderzoekt de Raad de situatie met spoed en neemt hij passende maatregelen, waaronder een aanbeveling om aanvullende steun te verlenen aan de betrokken lidstaten.

Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne (de Tijdelijke wet)

6.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet draagt het college zorg voor de materiële en immateriële opvang van ontheemden. Voor de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet op 27 juni 2024 vond de opvang plaats op grond van de Wet verplaatsing bevolking en was eveneens sprake van een gemeentelijke verantwoordelijkheid.[3]

Regeling opvang ontheemden Oekraïne (de Regeling)

6.4. De Tijdelijke wet is uitgewerkt in de Regeling. In artikel 2, eerste lid, van de Regeling staat dat het college de zorg draagt voor de opvang van ontheemden. In artikel 3 is geregeld dat het college een tijdelijke alternatieve opvangvoorziening beschikbaar kan stellen die voldoet aan de minimumnormen zoals opgenomen in deze regeling als: a) er geen opvangvoorziening meer beschikbaar is; of b) de specifieke situatie en bijzondere opvangbehoeften van een kwetsbare ontheemde andersoortige opvang vereist.

De beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank stelt vast dat partijen tijdens de zitting hebben bevestigd dat tussen hen niet in geschil is dat eisers ontheemden uit Oekraïne zijn. Ook staat de eerdere beëindiging van de opvang van eisers niet ter discussie. Van een situatie als bedoeld in de artikelen 4 en 7 van de Regeling is dus geen sprake. De vraag die voorligt is of het college eisers opvang mocht weigeren omdat de gemeentelijke opvangvoorziening vol is. In de kern gaat het geschil over de vraag of de verplichting van het college om opvang te verzorgen een inspannings- of een resultaatsverplichting is.

7.1. Uit de hiervoor, onder 6 tot en met 6.4, aangehaalde wet- en regelgeving vloeit voort dat de overheid ervoor verantwoordelijk is om ontheemden uit Oekraïne, zoals eisers, een fatsoenlijk onderkomen te bieden. In Nederland is deze verantwoordelijkheid bij de colleges van de gemeenten belegd. Uit de bepalingen in de Richtlijn, de Tijdelijke wet en de Regeling vloeit voort dat sprake is van een resultaatsverplichting. De Tijdelijke wet en de Regeling bieden geen grondslag voor het weigeren van opvang in een situatie dat er geen opvangplekken meer zijn. De Richtlijn gaat ervan uit dat de lidstaten in een geest van gemeenschappelijke solidariteit de ontheemden opvangen. Als bij een plotselinge en massale toestroom van vluchtelingen de opvangcapaciteit tekortschiet, dan moet de Raad volgens de Richtlijn met spoed onderzoek doen en passende maatregelen nemen, waaronder een aanbeveling om aanvullende steun te verlenen aan de betrokken lidstaten. Voorgaande betekent dat de ontheemden, zoals eisers, in beginsel altijd opvang moet worden geboden. Artikel 2, eerste lid, van zowel de Tijdelijke wet als de Regeling schrijven dwingend voor dat het college opvang moet bieden. Dat is de hoofdregel. Als de opvang vol is, kan tijdelijk alternatieve opvang worden geboden, zo staat in artikel 3 van de Regeling. De rechtbank volgt het betoog van het college niet dat uit deze bepaling een inspanningsverplichting voortvloeit. Artikel 3 van de Regeling bepaalt dat het college in uitzonderingsgevallen kan voorzien in alternatieve opvang. Hierbij gaat het naar het oordeel van de rechtbank om opvang anders dan in de gemeentelijke opvangvoorziening en waarvoor het college dan de kosten draagt. Ook kan het college financiële middelen ter beschikking stellen zodat de ontheemde zelf opvang kan regelen en betalen.[4] Artikel 3 van de Regeling bevat dus een uitzondering op de hoofdregel en betekent niet dat het college opvang kan weigeren.

7.2. Het college heeft gewezen op de bestuurlijke afspraken[5] die de Vereniging Nederlandse Gemeenten met het kabinet en het veiligheidsberaad heeft gemaakt en waarin onder andere is bepaald dat de colleges van burgemeester en wethouders zich maximaal inspannen om het benodigde aantal opvangplaatsen te realiseren. Deze inspanningsverplichting ziet op de relatie tussen het college en het rijk. Dat is ook het geval in de uitspraak[6] van de rechtbank Zeeland – West Brabant waarnaar het college verwijst. In die uitspraak wordt gesproken van een inspanningsverplichting van de gemeente, maar daarbij wordt net als in de bestuurlijke afspraken gedoeld op de verplichting van het college ten opzichte van het rijk om te voorzien in voldoende opvangplekken. Bovendien gaat in deze uitspraak om een andere situatie dan hier aan de orde is, namelijk om de overplaatsing van een ontheemde naar een andere opvanglocatie op grond van artikel 9 van de Regeling. De rechtbank begrijpt dat de inspanningsverplichting van het college ten opzichte van het rijk om voldoende opvangplekken te realiseren op gespannen voet kan staan met de resultaatsverplichting van het college richting de ontheemde om in opvang te voorzien. Het college heeft in de stukken en tijdens de zitting een toelichting gegeven op de opvangproblematiek. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat zich niet alleen problemen voordoen met de opvang van ontheemden uit Oekraïne, maar ook met de opvang van statushouders en dat onder andere de aardbevingsproblematiek hierbij een rol speelt. De rechtbank heeft begrip voor de problemen waarmee het college zich geconfronteerd ziet, maar dit laat de wettelijke verantwoordelijkheid van het college om voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne te zorgen echter onverlet.

7.3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond omdat het college eisers geen opvang had mogen weigeren. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.

8.1. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat eisers recht hebben op opvang als bedoeld in de Regeling. De opvang omvat in elk geval de verstrekkingen zoals omschreven in artikel 6 van de Regeling. Het college moet eisers ook wijzen op de verplichtingen over inschrijving in de Brp.

8.2. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht van € 194,- aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend. De vergoeding van de kosten in bezwaar bedraagt € 1.294,-.[7] De vergoeding in beroep bedraagt € 1.814,–.[8]

8.3. Omdat het beroep gegrond is, bestaat er geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak met het nummer LEE 25/3040 toe te wijzen. Gelet op de uitkomst van het beroep moet het college het voor de behandeling van het verzoek verschuldigde griffierecht van € 194,- betalen en ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van verzoekers. De vergoeding bedraagt € 1.814,-.[9]

8.4. In totaal moet het college € 388,- aan griffierechten en € 4.922,- aan proceskostenvergoeding betalen.

Beslissing

LEE 25/3041

De rechtbank:

LEE 25/3040

De voorzieningenrechter:

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, voorzitter (en voorzieningenrechter), en mr. A.G.D. Overmars en mr. R. Tesfai, leden, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:RBNNE:2025:2993.

Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55/EG).

Op grond van de Wet verplaatsing bevolking was de burgemeester verantwoordelijk.

Als de totale werkelijke kosten van de opvang van de ontheemden uit Oekraïne de specifieke uitkering van het rijk aan de gemeente overschrijden, dan kan de gemeente de totale werkelijke kosten per opvangplek declareren op grond van de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne.

Bestuurlijk afspraken kader ontheemden uit Oekraïne 2024.

Uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juni 2025 (ECLI:NL:RBZWB:2025:3780).

Twee punten voor de proceshandelingen (indienen bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting) met een waarde per punt van € 647,- en een wegingsfactor van 1.

Twee punten voor de proceshandelingen (indienen beroepschrift en deelnemen aan de zitting op 22 september 2025) met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.

Twee punten voor de proceshandelingen (indienen verzoek om voorlopige voorziening en deelname zitting op 2 september 2025) met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.


Voetnoten

ECLI:NL:RBNNE:2025:2993.

Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55/EG).

Op grond van de Wet verplaatsing bevolking was de burgemeester verantwoordelijk.

Als de totale werkelijke kosten van de opvang van de ontheemden uit Oekraïne de specifieke uitkering van het rijk aan de gemeente overschrijden, dan kan de gemeente de totale werkelijke kosten per opvangplek declareren op grond van de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne.

Bestuurlijk afspraken kader ontheemden uit Oekraïne 2024.

Uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juni 2025 (ECLI:NL:RBZWB:2025:3780).

Twee punten voor de proceshandelingen (indienen bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting) met een waarde per punt van € 647,- en een wegingsfactor van 1.

Twee punten voor de proceshandelingen (indienen beroepschrift en deelnemen aan de zitting op 22 september 2025) met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.

Twee punten voor de proceshandelingen (indienen verzoek om voorlopige voorziening en deelname zitting op 2 september 2025) met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.