ECLI:NL:RBNNE:2025:3616 - Rechtbank Noord-Nederland - 22 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Wrakingskamer
zaaknummer: C/18.245600 KG RK 25-215
Beslissing van 22 augustus 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
TSG Interactive Gaming Europe Limited, gevestigd te Malta, verzoeker, hierna: TSG,
strekkende tot de wraking van mr. M.A.B. Faber-Siermann, mr. I.F. Clement en prof. mr. drs. C.M.D.S. Pavillon, rechters in deze rechtbank, hierna: de rechters.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
Bij de mondelinge behandeling ter zitting van 18 augustus 2025 zijn verschenen:
2 Het wrakingsverzoek
2.1 Het verzoek strekt tot wraking van de rechters, die tezamen de meervoudige (handels)kamer vormen in de hoofdzaak tussen [belanghebbende] als eiser en TSG als gedaagde met zaak- en rolnummer C/18/224704 en 23/169. Deze hoofdzaak betreft een “kansspelzaak” en gaat kort gezegd over de vraag of TSG als aanbieder van online kansspelen gehouden is om het geld terug te betalen dat [belanghebbende] verloren heeft bij het spelen van online kansspelen op een website van TSG. In deze zaak staat een mondelinge behandeling gepland voor de zitting van 26 augustus 2025.
2.2 TSG heeft -samengevat- het volgende aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. De hoofdzaak betreft één van de vele “kansspelzaken” die momenteel aanhangig zijn bij diverse rechtbanken in Nederland. De rechtsvorderingen van de eisers in al die zaken en de grondslagen daarvan zijn volgens TSG steeds dezelfde, terwijl de gevoerde verweren en overgelegde documenten c.q. bewijsstukken ook vrijwel identiek zijn. De meervoudige handelskamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft in twee afzonderlijke procedures met als gedaagde telkens een andere kansspelaanbieder (dan TSG) bij eindvonnissen van respectievelijk 22 mei 2024 en 26 februari 2025 beslist dat de vordering uit onverschuldigde betaling jegens de in die procedures betrokken kansspelaanbieder toewijsbaar is en de verweren van de betreffende kansspelaanbieder gepasseerd. In die beide zaken bestond de meervoudige handelskamer uit dezelfde rechters als de rechters aan wie de onder 2.1 bedoelde hoofdzaak, waarin TSG gedaagde is, is toebedeeld. Nu de rechters al tot twee keer toe een uitdrukkelijk en gemotiveerd en voor kansspelaanbieders negatief eindoordeel hebben gegeven over belangrijke geschilpunten, waarbij TSG in het bijzonder wijst op de betekenis van de prioriteringscriteria en de inhoud en het doel van het overheidsbeleid, is er volgens TSG onmiskenbaar sprake van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid, althans de schijn van vooringenomenheid. In bedoelde vonnissen is een betoog dat TSG in essentie ook voert en zal voeren in de hoofdzaak immers al verworpen, terwijl de rechters in die procedures ook al hebben geoordeeld over fors aantal bewijsstukken, die door TSG in de hoofdzaak ook zijn overgelegd. De omstandigheid dat TSG in de hoofdzaak additionele bewijsstukken heeft overgelegd ten opzichte van de bewijsstukken die in de eerdere kansspelzaken zijn overgelegd en de feiten en bewijsstukken in zoverre verschillen ten opzichte van die eerdere (twee) procedures, neemt volgens TSG de objectief gerechtvaardigde vrees voor en schijn van vooringenomenheid niet weg. Door de eerdere eindoordelen van de rechters moet TSG op basis van zijn additionele bewijsstukken een “gigantische uphill battle” aangaan om de rechters ervan te overtuigen dat zij twee keer een onjuist vonnis hebben gewezen, waarbij TSG vreest dat de rechters de additionele bewijsstukken niet met de vereiste onbevangenheid zullen beoordelen “omdat deze rechters bewust of onbewust bevestiging zullen zoeken van hun eerdere twee eindvonnissen”, door TSG ook aangeduid als “de leer van confirmation bias”. Ten aanzien van de wraking van de rechter(-plaatsvervanger) prof. mr. drs. C.M.D.S. Pavillon in het bijzonder heeft TSG aangevoerd dat deze rechter tevens als hoogleraar privaatrecht, in het bijzonder consumentenrecht, verbonden is aan de [naam school] , Faculteit [faculteit] , en dat een collega van haar, de universitair docent verbintenissenrecht mr. T. Jonkers, zich in een artikel over de kansspelzaken in mr. Magazine, waarnaar op de website van de [naam school] expliciet wordt verwezen, uitgebreid en zeer specifiek heeft uitgelaten over vraagstukken die voorliggen in de kansspelzaken en ook in de hoofdzaak. Deze uitlatingen van Jonkers zijn stellig en zeer negatief voor kansspelaanbieders en volgens TSG veel te dicht in de buurt van voornoemde rechter geuit, waarbij TSG aanneemt dat prof. Pavillon en mr. Jonkers met elkaar van gedachten hebben gewisseld over de kansspelzaken en de twee artikelen. Hiermee is bij verzoeker de vrees voor vooringenomenheid ten aanzien van het optreden van prof. mr. dr. C.M.D.S. Pavillon als rechter in de hoofdzaak objectief gerechtvaardigd, in die zin dat verzoeker vreest dat deze rechter niet langer vrij is, althans zich niet vrij voelt om anders te oordelen dan de stellige opvattingen die zo expliciet vanuit dezelfde faculteit waaraan zij als hoogleraar verbonden is worden uitgedragen.
2.3 De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek tot wraking als volgt gereageerd. De enkele omstandigheid dat de rechters als meervoudige kamer in twee eerdere kansspelzaken een uitspraak hebben gedaan, kan niet worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De vrees daarvoor is ook niet objectief gerechtvaardigd. De rechters hebben in die zaken niet meer gedaan dan het objectieve recht toepassen, maar daarmee nog geen uitspraak gedaan over de feiten die in de zaak van [belanghebbende] en TSG aan hun oordeel zijn onderworpen. In laatstgenoemde zaak zijn de feiten ook niet volledig hetzelfde als in de eerdere kansspelzaak van [belanghebbende] . Het is de wettelijke taak van de rechter slechts te oordelen op basis van hetgeen in een bepaalde zaak naar voren is gebracht en naar aanleiding van het onderzoek ter zitting is gebleken. De rechters zijn professionals en goed in staat om zich niet te laten leiden door eerdere beslissingen in andere, vergelijkbare zaken. Prof. mr. drs. C.M.D.S. Pavillon heeft aanvullend nog aangevoerd dat mr. T. Jonkers als universitair docent vrij is om onderzoek te doen naar onderwerpen die hem interesseren en om in het verlengde daarvan uitlatingen te doen. Zij is noch als wetenschapper, noch als rechter gebonden aan die uitlatingen en kan daar als onafhankelijke wetenschapster ook niet mee worden geassocieerd, ook niet langs de band van de faculteit of afdeling waarvan zij samen deel uitmaken. Zij en mr. Jonkers hebben nooit samen onderzoek gedaan noch samen gepubliceerd over kansspelzaken en zij is ook op geen enkele manier betrokken geweest bij de inhoud van de publicaties en de uitlatingen van mr. Jonkers. Tussen haar en mr. Jonkers bestaat geen enkele formele gezagsrelatie en zij heeft nooit naar de publicaties van mr. Jonkers verwezen of anderszins de schijn gewekt dat zij de inhoud ervan zou onderschrijven. Pavillon kan in haar hoedanigheid van rechter-plaatsvervanger zonder meer distantie en onbevangenheid betrachten. Er zijn derhalve geen feiten en omstandigheden die de gestelde vrees voor vooringenomenheid kunnen rechtvaardigen.
3 De beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter alleen gewraakt worden als zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan ten deze niet gezegd worden dat er sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin dat de door TSG gestelde vrees voor (schijn van) partijdigheid gerechtvaardigd is te achten. Weliswaar hebben de rechters in twee andere zaken als meervoudige handelskamer in negatieve zin beslist voor (andere) kansspelaanbieders, maar die omstandigheid is op zichzelf genomen onvoldoende om aan te nemen dat de rechters de hoofdzaak waarin TSG als kansspelaanbieder en gedaagde betrokken is niet meer met de vereiste professionele distantie en onbevangenheid kunnen behandelen en beoordelen. Dit wordt niet anders doordat volgens TSG de feiten en bewijsstukken waarop partijen zich in de hoofdzaak (zullen) beroepen grotendeels dezelfde zijn als in de eerder besliste twee zaken tegen andere kansspelaanbieders en de eiser ( [belanghebbende] ) in de hoofdzaak in één van die twee zaken ook als eiser was betrokken. De rechters worden uit hoofde van hun functie geacht onpartijdig te zijn. Aangenomen mag worden dat de rechters in staat zijn de beslissingen die zij in verband met eerdere zaken hebben gedaan en genomen, buiten beschouwing te laten en in een nieuwe zaak een onbevangen oordeel te geven over de rechtsvragen die aan de orde zijn. Daarbij komt dat TSG ook heeft aangevoerd dat hij in de hoofdzaak ter onderbouwing van zijn verweer additionele bewijsstukken heeft ingebracht en in zoverre sprake is van andere feiten en bewijsstukken, die onderdeel van het debat in de hoofdzaak zullen uitmaken. Dat, zoals TSG heeft aangevoerd, hij op basis van zijn additionele bewijsstukken een “gigantische uphill battle” moet aangaan om de rechters ervan te overtuigen dat zij twee keer een onjuist vonnis hebben gewezen en dat de rechters bewust of onbewust bevestiging zullen zoeken van hun eerdere twee eindvonnissen, zijn niet aannemelijk gemaakte veronderstellingen van TSG en doen tekort aan de professionele attitude en taak van de rechters om te oordelen op basis van hetgeen in een bepaalde zaak naar voren is gebracht en naar aanleiding van het onderzoek ter zitting is gebleken. De wrakingskamer is niet gebleken dat de rechters daartoe niet in staat zullen zijn en zij de vereiste distantie en onbevangenheid om de hoofdzaak te behandelen en beslissen zouden missen. De omstandigheid dat TSG het inhoudelijk niet eens is met de door de rechters eerder gegeven beslissingen en liever “frisse rechters” op de zaak zou zien, maakt het voorgaande niet anders en kan evenmin leiden tot het aannemen van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.
3.3 Ten aanzien van hetgeen TSG in het bijzonder nog heeft aangevoerd voor vrees van partijdigheid aan de zijde van de rechter prof. mr. drs. Pavillon overweegt de wrakingskamer dat deze rechter stellig heeft benadrukt zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij de publicaties en uitlatingen van mr. T. Jonkers over kansspelzaken, dat zij en mr. Jonkers ter zake ook niet samen onderzoek hebben gedaan of daarover contact hebben gehad, en dat tussen haar en Jonkers ook geen formele gezagsrelatie bestaat en het mr. Jonkers vrij staat om onderzoek te doen naar en te publiceren over onderwerpen die hem interesseren. Gelet hierop levert de omstandigheid dat mr. Jonkers als wetenschapper publicaties en uitlatingen heeft gedaan die volgens TSG negatief voor kansspelaanbieders zijn, naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzingen op dat prof. mr. drs. Pavillon als rechter te weinig distantie zou hebben en in de hoofdzaak niet meer tot het geven van een onbevangen oordeel in staat zou zijn. Van bijkomende omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden is niet gebleken.
3.4 Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechters en dus geen reden voor wraking vormen. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom afwijzen.
4 De beslissing
De wrakingskamer:
Deze beslissing is gegeven door de mr. J. de Vroome, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. A.S. Venema- Dietvorst, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Wachtmeester-Koning en uitgesproken op 22 augustus 2025.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.