ECLI:NL:RBNNE:2025:3421 - Rechtbank Noord-Nederland - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/2832
[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. C. Karlas),
en
de burgemeester van de gemeente Ooststellingwerf, de burgemeester
(gemachtigde: J. Klomp).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, ingediend op 7 augustus 2025, tegen het bestreden besluit van 4 augustus 2025 van de burgemeester tot inbeslagname van een hond. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.1. Verzoekster heeft twee honden. Het gaat om een zwarte staffordshirebullterriër en een beige Bully XL.
2.2. Op maandagavond 28 juli 2025 heeft de staffordshirebullterriër een zeer ernstig bijtincident veroorzaakt. De hond heeft een voorbijgangster aangevallen en daarbij een wond van ongeveer tien centimeter en een slagaderlijke bloeding veroorzaakt.
2.3. Op dinsdagmiddag 29 juli 2025 hebben toezichthouders van de burgemeester een controle uitgevoerd op het woonadres van verzoekster. Hierbij heeft verzoekster verklaard beide honden vrijwillig af te staan. In een brief van 1 augustus 2025 van haar advocaat is verzoekster teruggekomen op deze afstandsverklaring.
2.4. In het bestreden besluit van 4 augustus 2025 heeft de burgemeester besloten tot tijdelijke inbeslagname van de honden.
2.4.1. Over de staffordshirebullterriër heeft de burgemeester overwogen dat de aanwezigheid van deze hond een voortdurend dreigend gevaar oplevert op voor anderen of de rechten van anderen aantast. Deze hond wordt drie weken in beslag genomen en gehouden om te laten onderzoeken door een hondengedragsdeskundige. Uit het op te stellen risico-assessment zal blijken wat de kans op recidive is.
2.4.2. Over de Bully XL heeft de burgemeester in het bestreden besluit het volgende overwogen: Voor wat betreft de beige Bully XL heb ik op dit moment geen informatie dat deze hond eerder betrokken is geweest bij bijtincidenten. Wel is er bij mij informatie bekend dat deze hond eerder hinderlijk gedrag heeft vertoond. Verder behoort deze hond toe aan het ras ‘Bully XL’, een hondenras dat in een aantal omliggende landen verboden is. Vanuit het oogpunt van voorzorg wil ik ok graag het gedrag van deze hond laten onderzoeken door een hondengedragsdeskundige. Daarom zal ook deze hond voor de duur van drie weken in beslag worden genomen en gehouden.
3.1. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter het besluit te schorsen voor zover het gaat over de Bully XL. Over het spoedeisend belang voert zij aan dat dit voortvloeit uit de omstandigheid dat een levend dier in beslag is genomen. Daarnaast voert zij aan dat de kosten van opvang en verzorging hoogstwaarschijnlijk bij verzoekster in rekening zullen worden gebracht.
3.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester in het bestreden besluit van maandag 4 augustus 2025 nadrukkelijk vermeldt dat de inbeslagname drie weken zal duren. Na het afronden van de hondengedragstesten zal de burgemeester met verzoekster in gesprek gaan. Op donderdagavond 7 augustus 2025 heeft de gemachtigde van verzoekster het verzoek ingediend, dat daarmee de voorzieningenrechter heeft bereikt op vrijdag 8 augustus 2025.
3.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het verzoek niet kennelijk gegrond gezien de motivering door de burgemeester van de inbeslagname van de Bully XL (zie 2.4.2.) en gezien het algemeen belang dat mogelijk gediend wordt met de inbeslagname. Verder geeft de burgemeester in het besluit een duidelijke uitleg over welke vervolgprocedure hij voor ogen heeft. Dat betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk behandeld zou moeten worden. Zelfs als deze inhoudelijke behandeling van het verzoek, inclusief het houden van een zitting en het doen van een schriftelijke uitspraak, tot de uitkomst zou leiden dat het verzoek toegewezen dient te worden, zou de feitelijke opheffing van de inbeslagname niet eerder dan in de derde week van de inbeslagname plaatsvinden.
3.4. Gezien de beperkte duur van de inbeslagname en de onvermijdelijke duur van een zorgvuldige behandeling van het verzoek, oordeelt de voorzieningenrechter dat zich feitelijk geen redelijk belang voordoet. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
3.5. Er is geen aanleiding tot veroordeling van een partij in de proceskosten van de andere partij.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.