Uitspraak inhoud

Afdeling Privaatrecht

Locatie: Assen

zaaknummers: F.18/24/220 F en R.18/25/228

in de zaak van:

[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , de schuldenaar.

PROCESGANG

De rechtbank Noord-Nederland heeft in het vonnis van 7 september 2022 het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen. Schuldenaar heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 3 november 2022 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is het vonnis vernietigd en is schuldenaar toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 26 april 2024 de toepassing van de wettelijke schuldsanering op verzoek van schuldeiser [schuldeiser] tussentijds beëindigd. In dit vonnis is schuldenaar bij het in kracht gaan van het gewijsde in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. N.A. Baarsma tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. R.P. van Boven tot curator. Bij arrest van 27 juni 2024 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is het vonnis bekrachtigd.

Bij beschikking van 28 augustus 2024 is, op verzoek van schuldeiser [schuldeiser] , curator mr. R.P. van Boven ontslagen en is mr. S. Veenema-Bruinsma benoemd tot (opvolgend) curator.

Schuldenaar heeft op 26 mei 2025 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: Wsnp).

Bij brief van 26 mei 2025 heeft de curator positief advies uitgebracht over het omzettingsverzoek.

De rechter-commissaris heeft bovenvermeld faillissement op 28 mei 2025 voorgedragen voor opheffing.

Op 6 juli 2025 heeft de rechtbank een mail ontvangen van schuldeiser [schuldeiser] .

De rechtbank heeft op 14 juli 2025 de voordracht en het verzoekschrift behandeld. De schuldenaar is ter zitting verschenen vergezeld door zijn advocaat mr. A.L.S. Verhoog, alsmede de curator mr. S. Veenema-Bruinsma, vergezeld door kantoor genoot mevrouw J.P. Scholte als voorgestelde Wsnp-bewindvoerder.

HET VERZOEK

De schuldenaar heeft de rechtbank verzocht om zijn faillissement op grond van artikel 15b Faillissementswet (Fw) om te zetten in een Wsnp. Tevens heeft de schuldenaar de rechtbank verzocht om de Wsnp 18 maanden eerder in te laten gaan in verband met voldoen aan de afdrachtplicht.

Uit het verslag van de curator en de voordracht van de rechter-commissaris is gebleken dat de schuldenaar een schuldenlast heeft van € 149.353,30. Op de schulden lijst staan vier concurrente schuldeisers en deze schulden zijn niet binnen de afgelopen drie jaar voorafgaand aan het verzoek omzetting ontstaan. Na het uitspreken van het faillissement zijn geen nieuwe schulden ontstaan.

Advies curator en voordracht rechter-commissaris Bij brief van 26 april 2025 heeft de curator de rechtbank bericht dat de oorzaak van de schuldenlast vooral een zakelijke achtergrond heeft. De curator acht de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden te goeder trouw. De grootste schuldeiser, [schuldeiser] , heeft zich in de procedure betreffende de beëindiging van de (eerdere) Wsnp op het standpunt gesteld dat de schuldenaar niet te goeder trouw is ten aanzien van de schulden. De rechtbank en het gerechtshof zijn daar echter aan voorbij gegaan. De beëindiging van de Wsnp is enkel gebaseerd op schuldeisers-benadeling in verband met een te lage afdracht. De curator ziet geen beletselen om de schuldenaar tot de Wsnp toe te laten. De schuldenaar heeft het afgelopen jaar zijn volledige medewerking verleend aan het door de curator uitgevoerde onderzoek naar de benadeling van de schuldeisers, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst op grond waarvan twee nabetalingen aan de boedel zijn gedaan en de maandelijkse afdracht fors is verhoogd. De door de rechtbank en gerechtshof geconstateerde benadeling schuldeisers is hiermee volledig gecompenseerd, over het verleden en naar de toekomst. Daarnaast heeft de schuldenaar goed meegewerkt aan de afwikkeling van het faillissement.

De rechter-commissaris heeft onder verwijzing naar het advies van de curator een voordracht gedaan tot omzetting.

De schuldenaar De schuldenaar heeft ter zitting verklaard dat hij bij nader inzien in het eerdere Wsnp-traject onvoldoende aandacht heeft besteed aan het geven van informatie en uitleg over de constructie waarbinnen hij inkomen genereerde. Middels de vaststellingsovereenkomst met de curator is het nadeel voor de schuldeisers ten gevolge van deze constructie gecompenseerd en benadeling zal zich in de toekomst niet meer voordoen. De afgelopen periode is schuldenaar zijn verplichtingen naar behoren nagekomen.

BEOORDELING

De toetsing aan artikel 15b, eerste lid, Fw.. Artikel 15b, eerste lid, Fw bepaalt onder welke voorwaarden een verzoek tot opheffing van een faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden gehonoreerd door de rechtbank.

Ingevolge het derde lid, onder b, van ditzelfde artikel is het eerste lid niet van toepassing indien een schuldenaar in staat van faillissement verkeert door beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

De rechtbank stelt vast dat strikte toepassing van het bepaalde in artikel 15b, derde lid, onder b, Fw ertoe zou leiden dat het onderhavige verzoek tot omzetting zou moeten worden afgewezen. Immers verzoeker verkeert in staat van faillissement vanuit een eerdere Wsnp die voortijdig is beëindigd.

Schuldenaar heeft ter zitting aangevoerd dat een dergelijke strikte toepassing in zijn situatie onbillijk zou uitpakken en alleen maar onnodig tot meer handelingen en daardoor tot hogere lasten zou leiden. Immers een afwijzing van het onderhavige verzoek omzetting zal enkel leiden tot het alsnog opnieuw indienen verzoek toelating Wsnp, maar dan na beëindiging van het faillissement.

Zowel de curator als ook de verzoeker hebben desgevraagd naar voren gebracht dat artikel 15b, derde lid, onder b, Fw, ten onrechte niet opnieuw is bekeken ten tijde van de wijziging van de Wsnp per 1 juli 2023.

De rechtbank overweegt dat ten tijde van de wijziging van enkele Wsnp bepalingen in de Faillissementswet per 1 juli 2023 (wetsvoorstel 35915) als één van de uitgangspunten heeft gegolden dat er een ruimhartiger en radicaler herkansingsbeleid moest komen. Om deze reden is de zogenaamde tienjaarstermijn, die was vastgelegd in artikel 288, tweede lid, onder d, Fw en die de rechter verplichtte tot afwijzing van een van een verzoek tot toelating indien minder dan tien jaar voorafgaand aan dit verzoek de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar van toepassing was geweest, uiteindelijk volledig komen te vervallen. Dit is gebeurd via amendement nr. 21, nadat in het aanvankelijke wetsvoorstel de imperatieve weigeringsgrond was vervangen door een facultatieve weigeringsgrond.

De rechtbank is in het kader van dit wetgevingsproces niet gebleken van enige overweging over, of bespreking van, de gevolgen van dit volledige vervallen van de tienjaarstermijn voor de toepassing van artikel 15b, derde lid, onder b, Fw, derhalve bij omzettingsverzoeken. Dit artikel heeft eerder voorkomen dat een schuldenaar vanuit een beëindigde Wsnp, via een faillissement, alsnog opnieuw kon worden toegelaten tot de Wsnp. Onder de huidige wetgeving zit er echter geen restrictie meer op het na eerdere beëindiging opnieuw indienen van een verzoek tot toelating Wsnp. Dit heeft tot gevolg dat thans bij een omzettingsverzoek andere regels gelden dan bij een regulier verzoek toelating zonder dat daar expliciet een reden aan ten grondslag lijkt te liggen.

Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er aanleiding is het verzoek tot omzetting van verzoeker wel inhoudelijk te beoordelen en niet op voorhand op basis van artikel 15b, derde lid, onder b, Fw af te wijzen. Daartoe wordt overwogen dat strikte toepassing slechts zou leiden tot een verplichte extra ronde na beëindiging faillissement, met tijdsverlies en extra kosten, welke extra ronde niet past bij de aan de wetswijziging per 1 juli 2023 ten grondslag liggende gedachte dat toegang tot de Wsnp eenvoudiger zou moeten worden, ook bij herkansers.

De inhoudelijke toetsing van het verzoek omzetting. Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw wordt een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, waaronder de aard en de omvang van de vorderingen, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, alsmede het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen.

De rechtbank overweegt dat de aard van de schulden ten tijde van de eerste toelating tot de Wsnp niet aan de toelating tot de Wsnp in de weg hebben gestaan. De schuldenlijst is onveranderd, en de rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat ook thans in de aard van de schulden geen reden gelegen is om de schuldenaar niet toe te laten tot de Wsnp. De ontvangen brief van schuldeiser [schuldeiser] is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De eerdere schuldsaneringsregeling van de schuldenaar is op verzoek van schuldeiser [schuldeiser] bij vonnis van de rechtbank van 7 september 2022 beëindigd in verband met benadeling van de schuldeisers, derhalve op basis van het bepaalde in artikel 350, derde lid, onder e, Fw. Deze benadeling hing samen met de constructie waarin schuldenaar zijn werkzaamheden in loondienstverband verrichte, namelijk sedert 1 oktober 2022 in loondienst bij een recent opgerichte BV op naam van zijn echtgenote, vanuit welke BV schuldenaar tevens werd gedetacheerd. De rechtbank heeft dit benoemd als de schijn van een cosmetisch loondienstverband, waardoor inkomsten buiten de boedel blijven. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 27 juni 2024 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en overwogen dat schuldenaar in de constructie een salaris kreeg als houtbewerker, maar feitelijk werkzaamheden verrichtte als samenwerkende zelfstandig ondernemer. Ook bij detachering was het uurloon dat betaald werd lager dan hetgeen voor de gewerkte uren in rekening werd gebracht.

Ook de curator komt tot de conclusie dat de werkzaamheden van schuldenaar sedert toelating tot de Wsnp verder zijn gegaan dan die van enkel houtbewerker in loondienst. De curator heeft aansluiting gezocht bij het wettelijk DGA salaris van € 56.000,-- per jaar met ingang van 1 januari 2025. Dit leidt tot een maandelijkse afdracht van € 1.890,32, in plaats van € 313,94 voorheen. Over de voorliggende periode is de afdracht met terugwerkende kracht eveneens berekend op basis van het wettelijk DGA salaris, en hierin heeft op basis van een vaststellingsovereenkomst een nabetaling aan de boedel plaatsgevonden door de werkgever van schuldenaar. Naar het oordeel van de curator, de rechter-commissaris, en ook de rechtbank is hiermee de benadeling van de schuldeisers met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt.

Op basis van deze feiten en omstandigheden, alsmede hetgeen tijdens de zitting aan de orde is gekomen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de situatie thans zodanig anders is dan ten tijde van het beëindigen van het eerdere Wsnp traject, dat gesproken kan worden van “een keer ten goede”. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen feiten en omstandigheden die de omzetting in de weg staan: de schuldenaar heeft volgens de curator goed meegewerkt aan de afwikkeling van het faillissement en heeft aangegeven ook tijdens een opvolgende Wsnp volledig aan alle verplichtingen te zullen blijven voldoen.

De rechtbank zal daarom het omzettingsverzoek toewijzen.

Het verzoek eerdere ingangsdatum Nu het omzettingsverzoek wordt toegewezen, dient de rechtbank het verzoek om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp vast te stellen, te beoordelen. Sinds de wetswijziging van 1 juli 2023 volgt kort samengevat uit artikel 349a, eerste lid, Fw dat een eerdere ingangsdatum van de Wsnp tot de mogelijkheden behoort wanneer correct is afgelost in de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f Fw.

De rechtbank stelt vast dat de vraag over hoe moet worden omgegaan met aflossingen die tijdens een aan de Wsnp voorafgaand faillissement hebben plaatsgevonden niet door de wetgever en ook nog niet door de Hoge Raad is beantwoord.

De rechtbank is onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2024 (ECLI:NL:RBNNE:2024:2577) en de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:3075) van oordeel dat de situatie gedurende faillissement niet gelijkgesteld kan worden met een situatie waarin in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f, Fw, aflossingen plaatsvinden.

Daarnaast zou een eerdere ingangsdatum van de Wsnp met zich brengen dat het faillissement eveneens met terugwerkende kracht geacht zou moeten te zijn beëindigd omdat iemand niet tegelijkertijd failliet verklaard kan zijn en in de Wsnp kan zitten. Dit komt de rechtbank in verband met het grote verschil tussen faillissement en Wsnp als onwenselijk voor. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat voor het bepalen van een eerdere ingangsdatum van de Wsnp in geval van een omzettingsverzoek op grond van 15b Fw geen ruimte is.

Voorts is de rechtbank van oordeel dat het in de onderhavige situatie aangewezen is een eventuele verkorting van de looptijd van de Wsnp voor te leggen aan de rechter-commissaris. De rechtbank ziet geen aanleiding op dit moment zelf een beslissing te nemen over een verkorting.

De rechtbank zal het bedrag van de faillissementskosten en het salaris van de curator bij afzonderlijke beschikking vaststellen.

BESLISSING

De rechtbank:

  • heft bovenvermeld faillissement op;

  • spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van

[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ;

  • benoemt tot rechter-commissaris mr. N.A. Baarsma en tot bewindvoerder J.P. Scholte, gevestigd te Postbus 300, 9400 AH Assen, tel.nr. 0592-393333;

  • geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen;

  • wijst het verzoek om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp af.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Klijn en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.