Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Nederland

ECLI:NL:RBNNE:2025:2877 - Rechtbank Noord-Nederland - 2 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNNE:2025:28772 juli 2025

Rechtsgebieden

StrafrechtEuropees Strafrecht

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats Leeuwarden

raadkamernummer 24-029587 cjib-zaaknummer 7072 5423 0000 0379

Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beroep op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , hierna te noemen: veroordeelde, raadsvrouw mr. F.J. Hoogenraad, advocaat te Breda.

Procesverloop

Op 2 december 2024 is bij akte beroep ingesteld tegen de op 22 augustus 2024 door de officier van justitie genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 20 maart 2015 door de Correctionele rechtbank Turnhout opgelegde beslissing tot confiscatie (verbeurdverklaring) van een bedrag van 76.475,00.

De raadsvrouw en de officier van justitie hebben schriftelijk hun standpunten uiteengezet. De mondelinge behandeling heeft op 18 juni 2025 plaatsgevonden. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.J. Hoogenraad. Het openbaar ministerie werd bij de behandeling vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Motivering

  1. Het beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.

  1. Het beroep is tijdig en juist ingesteld.

  2. De toetsing van het beroep vindt plaats op grond van de op 19 december 2020 in werking getreden Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018 (hierna ook te noemen: Verordening 2018/1805) en op grond van het op 19 december 2020 in werking getreden artikel 39 van de WWETGC.

  3. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC gelden:

de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;

de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;

de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.

  1. De raadsvrouw heeft namens veroordeelde gesteld dat het in België gewezen vonnis naar Belgisch recht is verjaard op 21 april 2020. De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat de Belgische advocaat van veroordeelde toentertijd tegen hem gezegd heeft dat de veroordeling na vijf jaar verjaard zou zijn.

  2. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verjaringstermijn ten tijde van het wijzen van het vonnis in België tien jaar bedroeg omdat er is veroordeeld ter zake een wanbedrijf. Voor afloop van deze termijn van tien jaar is in België een strafuitvoeringsonderzoek gestart waardoor er opnieuw een termijn van tien jaar is gaan lopen. Er is derhalve geen sprake van verjaring naar Belgisch recht en ook niet naar Nederlands recht.

  3. De rechtbank overweegt als volgt.

  4. In het certificaat is ten aanzien van de verjaringstermijn het volgende opgenomen:

"De verjaring voor wat betreft de verbeurdverklaring treedt in principe in 10 jaar na het vonnis, namelijk op 20 maart 2025. Deze tienjarige termijn begint evenwel opnieuw te lopen vanaf de opening van het strafuitvoeringsonderzoek, namelijk op 13 augustus 2024. De verbeurdverklaring verjaart bijgevolg in principe op 13 augustus 2034."

  1. Uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel vloeit voort dat uitgegaan moet worden van de juistheid van de door de buitenlandse autoriteit verstrekte informatie. Dat een (Belgische) advocaat veroordeelde in het verleden andere informatie heeft gegeven, maakt dit niet anders.

  2. Daar komt bij dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat in België, sinds een wetswijziging die op 18 april 2014 in werking is getreden, een verjaringstermijn van tien jaar geldt bij een veroordeling wegens wanbedrijf. Het onderhavige vonnis is na deze datum gewezen en de veroordeling ziet op een wanbedrijf.

  3. Op grond van het vorenstaande verwerpt de rechtbank de stelling van de verdediging dat de onderhavige zaak naar het recht van België verjaard zou zijn voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde confiscatie (verbeurdverklaring).

  4. Nu de rechtbank, ook ambtshalve, geen weigeringsgronden aanwezig acht, zal zij het ingestelde beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 2 juli 2025 door mr. J.G.W. Lootsma - Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. G.C. Koelman, rechters, in tegenwoordigheid van T.L. Komrij, griffier. Mr. Koelman is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.