ECLI:NL:RBNHO:2025:9851 - Onterechte loonstop bij volledig arbeidsongeschikte werknemer - 28 augustus 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt in kort geding dat een loonstop onterecht is. Een uitnodiging voor een gesprek over het verrichten van passende arbeid is geen redelijke reïntegratieplicht als de werknemer nog volledig arbeidsongeschikt is en er eerst een gesprek over de werkgerelateerde problematiek moet plaatsvinden.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11813483 \ VV EXPL 25-108
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2025
in de zaak van
[eiser] te [plaats] eisende partij hierna te noemen: [eiser] gemachtigde: mr. N.M. Fakiri
tegen
de besloten vennootschapCARRIER TRANSICOLD NETHERLANDS B.V. te Rotterdam gedaagde partij hierna te noemen: Carrier gemachtigde: mr. D.M. van Daalen
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;- de producties van [eiser];- de conclusie van antwoord;- de mondelinge behandeling van 14 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;- de pleitnota van [eiser];- de pleitnota van Carrier.
2 Feiten
2.1. [eiser] is op 17 januari 2025 in dienst getreden bij Carrier op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar. Het overeengekomen salaris bedraagt € 3.500,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2. Op 7 maart 2025 heeft [eiser] een gesprek gehad met de werkplaatsmanager ([betrokkene 1]).
2.3. Op 11 maart 2025 heeft [eiser] zich arbeidsongeschikt gemeld.
2.4. Op 25 maart 2025 heeft Carrier [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 11 april 2025. Op 28 maart 2025 heeft [eiser] laten weten dat hij in verband met ziekte verhinderd was.
2.5. Op 16 april 2025 heeft Carrier [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 29 april 2025.
2.6. Op 27 april 2025 heeft (de gemachtigde van) [eiser] aan Carrier geschreven:
“(…) Cliënt kan – gelet op zijn medische klachten – op dit moment geen gesprek aan.
Voorts meent cliënt dat er al geruime tijd sprake is van pesterijen en discriminatie op het werk, zonder dat wordt ingegrepen. Cliënt heeft zich meermaals over verschillende incidenten beklaagd. Ik verzoek U om mediation te entameren zodra cliënt medisch daartoe instaat zou zijn. (…)” 2.7. Op 6 mei 2025 heeft Carrier (onder meer) als volgt gereageerd:
“De heer [eiser] wordt op korte termijn opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts. Hij is verplicht hieraan mee te werken. Indien hij dit niet doet heeft hij geen recht meer op betaling van zijn salaris.
(…) In uw brief van 27 april maakt u namens de heer [eiser] melding van vermeende pesterijen en discriminatie op de werkvloer.
Wij zijn verrast door deze aantijgingen. Wij hebben hier onderzoek naar gedaan en gesproken met alle betrokkenen. Op basis van interne gesprekken met leidinggevenden en collega’s kunnen wij deze beschuldigingen niet plaatsen. U schrijft dat uw cliënt zich over verschillende incidenten heeft beklaagd. Dergelijke signalen zijn bij ons niet eerder bekendgemaakt en worden door de betrokkenen niet herkend. (…)”
2.8. In de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 19 mei 2025 staat onder meer het volgende:
“Uw werknemer heeft een medisch objectiveerbare aandoening met beperkingen ten aanzien van (eigen) arbeid. Hij volgt behandeling en gaat op korte termijn met een aanvullende behandeling starten. Op dit moment adviseer ik tijdelijk geen arbeidsbelasting. De klachten zijn werk gerelateerd. Ik heb van partijen begrepen dat er nog geen fundamenteel gesprek is geweest over de problematiek. Ik adviseer daarom werkgever en werknemer om samen op korte termijn in gesprek te gaan. U kunt in goed onderling overleg afspreken om iemand anders uit het bedrijf die het vertrouwen van beiden geniet bij het gesprek aanwezig te laten zijn. Hiervoor kan bijvoorbeeld de adviseur arbeid en gezondheid, een personeelsfunctionaris, een bedrijfsmaatschappelijk werker of de vertrouwenspersoon worden ingeschakeld. Ik adviseer samen afspraken te maken over hoe werknemer duurzaam kan terugkeren in zijn functie en hierbij ook de werklocatie in overweging te nemen.”
2.9. Op 5 juni 2025 heeft [betrokkene 2] (EH&S Manager en interne vertrouwenspersoon bij Carrier, hierna: ‘[betrokkene 2]’) [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 16 of 18 juni 2025 over mogelijk ervaren signalen van pesten en discriminatie. [eiser] heeft niet gereageerd.
2.10. Bij e-mail van 17 juni 2025 heeft [betrokkene 2] [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 1 juli 2025. [eiser] is daarbij gewaarschuwd dat hij, als hij niet verschijnt, een loonstop opgelegd zal krijgen.
2.11. Op 1 juli 2025 heeft een (digitaal) gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren [eiser], [betrokkene 2] en mr. Fakiri aanwezig.
2.12. Op 7 juli 2025 heeft (de gemachtigde van) Carrier aan (de gemachtigde van) [eiser] geschreven:
“(…) In uw brief van 27 april jl. stelt u dat er sprake zou zijn van pesterijen en discriminatie en dat de heer [eiser] zich over meerdere incidenten zou hebben beklaagd. In de brief van 6 mei jl. antwoordde cliënte dat zij niet eerder heeft gehoord van incidenten noch van klachten hierover van de heer [eiser]. Op basis van de gesprekken met de direct betrokkenen wordt dit ook niet herkend. In het gesprek op 1 juli jl. kwam uw cliënt niet met enige concretisering van zijn standpunt. Daarom valt er op dit moment niets verder te onderzoeken. Mediation is overigens geen middel voor het doen van een onderzoek.
Re-integratie
Cliënte heeft de heer [eiser] in april driemaal opgeroepen voor een gesprek, waarbij hij niet is gekomen. De stelling in uw brief van 27 april dat de heer [eiser] in verband met zijn medische klachten niet in staat zou zijn tot een gesprek gaat niet op. Dit omdat de bedrijfsarts in het spreekuurbericht van 19 mei jl. juist heeft geoordeeld dat werkgever en werknemer samen in gesprek moeten gaan. De bedrijfsarts zegt: “Ik adviseer samen afspraken te maken hoe werknemer duurzaam kan terugkeren in zijn functie en hierbij ook de werklocatie in overweging te nemen”.
Met inachtneming van dit advies nodig ik de heer [eiser] uit voor een gesprek met zijn direct leidinggevende op woensdag 9 juli a.s. om 10 uur op het kantoor in Beverwijk, zodat werkafspraken over een duurzame terugkeer kunnen worden gemaakt. Net als eerder al is bevestigd, is dit niet vrijblijvend. Dit gaat om het maken van afspraken die erop gericht zijn de heer [eiser] in staat te stellen passende arbeid te verrichten. Indien hij niet meewerkt aan dit redelijke verzoek komt zijn recht op doorbetaling van zijn salaris te vervallen.”
2.13. Op 9 juli 2025 heeft Carrier een loonstop aan [eiser] opgelegd.
3 Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat Carrier bij wijze van voorlopige voorziening veroordeeld wordt om de loonstop op te heffen en om het (achterstallig) loon vanaf 9 juli 2025 aan hem te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging.
3.2. Hij legt aan de vordering ten grondslag dat Carrier ten onrechte een loonstop heeft opgelegd. Het voeren van een gesprek over een duurzame terugkeer naar het werk kan in de gegeven omstandigheden niet als een redelijk re-integratievoorschrift worden beschouwd.
3.3. Carrier betwist de vordering. Zij voert aan dat de loonstop een gerechtvaardigde maatregel was wegens het (aanhoudend) nalaten van [eiser] om aan het advies van de bedrijfsarts te voldoen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, omdat het hier gaat om een loonvordering.
4.2. Verder geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3. Het gaat in deze zaak om de vraag of de loonstop terecht was. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd.
4.4. In artikel 7:629 lid 1 BW is bepaald dat een werknemer tijdens ziekte recht houdt op loon, tenzij zich een van de in de wet genoemde gronden voor stopzetting van het loon voordoet. In lid 3 onder d van dat artikel is bepaald dat de werknemer geen recht op loon heeft indien de werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten.
4.5. Vast staat dat de bedrijfsarts op 19 mei 2025 heeft geoordeeld dat [eiser] op dat moment niet belastbaar was voor werk. Wel was volgens de bedrijfsarts op korte termijn een fundamenteel gesprek over de werkgerelateerde problematiek noodzakelijk. Partijen verschillen van mening over welke problematiek de bedrijfsarts daarmee bedoelde: volgens [eiser] ging het om de door hem gestelde discriminatie en pesterijen op de werkvloer, terwijl het volgens Carrier ging om het achterblijvende functioneren van [eiser]. De kantonrechter is van oordeel dat Carrier in ieder geval ná het gesprek van 1 juli 2025 had moeten begrijpen dat [eiser] discriminatie en pesterijen op het werk ervaarde en dat dit (ook) besproken moest worden voordat (eventuele) re-integratie mogelijk zou zijn.
4.6. De kantonrechter overweegt verder als volgt. In de uitnodiging voor het gesprek van 9 juli 2025 staat dat dit gesprek gericht zou zijn op het maken van werkafspraken om [eiser] in staat te stellen passende arbeid te verrichten. [eiser] was op dat moment echter nog altijd volledig arbeidsongeschikt; ‘passende arbeid’ was dus nog niet aan de orde. Hoewel Carrier ter zitting heeft verklaard dat zij het in het gesprek van 9 juli 2025 óók over de werkgerelateerde problematiek wilde hebben, blijkt dit niet uit de uitnodiging. Integendeel, in die e-mail schrijft Carrier dat de gestelde discriminatie en pesterijen niet worden herkend en dat het feit dat [eiser] zijn stellingen in het gesprek van 1 juli 2025 niet had geconcretiseerd meebracht dat er niets verder te onderzoeken viel. De kantonrechter is echter van oordeel dat Carrier het gesprek over de discriminatie en pesterijen op dat moment nog niet als afgerond had mogen beschouwen. Daarvoor is redengevend dat het gezien de dubbelrol van [betrokkene 2] (zowel de vertrouwenspersoon als degene die waarschuwt voor loonsancties) en de volgorde van het onderzoek (het feit dat eerst andere betrokkenen werden gehoord voordat [eiser] naar zijn ervaringen was gevraagd) niet onbegrijpelijk is dat [eiser] zich tijdens het gesprek van 1 juli 2025 niet vrij voelde om een toelichting te geven op de door hem ervaren incidenten. Het voorgaande leidt tot de (voorlopige) conclusie dat het niet van [eiser] gevergd kon worden om reeds op 9 juli 2025 een gesprek over een duurzame terugkeer naar het werk te voeren.
4.7. Zelfs indien zou worden uitgegaan van het standpunt van Carrier dat de volgens de bedrijfsarts te bespreken problematiek het functioneren van [eiser] betrof, maakt dat het oordeel niet anders. Ook in dat geval was de uitnodigingbrief gericht op het verrichten van passende arbeid, en was het voor [eiser] niet kenbaar dat (ook) zijn functioneren in het gesprek van 9 juli 2025 besproken zou gaan worden.
4.8. Gelet op het vorenstaande acht de kantonrechter het voorshands voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de verplichting om op het gesprek van 9 juli 2025 te verschijnen géén redelijk voorschrift was. Carrier is naar voorlopig oordeel dan ook ten onrechte tot een loonstop overgegaan.
4.9. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen. Carrier moet ook de wettelijke verhoging betalen. Omdat niet is gebleken dat Carrier [eiser] bewust heeft willen benadelen, ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
4.10. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat de opheffing van de loonstop feitelijk niets verandert aan de impasse waarin partijen zich bevinden. Het is daarom belangrijk dat [eiser] zo snel mogelijk (opnieuw) wordt opgeroepen door de bedrijfsarts voor een actueel oordeel over zijn belastbaarheid voor (passende) arbeid. Vervolgens ligt het op de weg van beide partijen om het daaruit voortvloeiende advies van de bedrijfsarts op te volgen. Mocht de bedrijfsarts partijen adviseren om met elkaar in gesprek te gaan, dan is het aan partijen om daarbij de (eventuele) door de bedrijfsarts gestelde randvoorwaarden in acht te nemen. Verder is het in het belang van beide partijen noodzakelijk dat zo snel mogelijk een onderzoek wordt gestart naar de door [eiser] naar voren gebrachte beschuldigingen van discriminatie en pesterijen. Daarbij moet worden afgesproken op welke wijze [eiser] zijn ervaringen kan toelichten en concretiseren (door wie, wanneer, waar?), zodat Carrier daarnaar gericht onderzoek kan doen.
4.11. Carrier is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Carrier niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten*.* De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt Carrier om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 2.441,87 bruto aan achterstallig loon over juli 2025 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20%;
5.2. veroordeelt Carrier in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025.
De griffier De kantonrechter