ECLI:NL:RBNHO:2024:4090 - Rechtbank Noord-Holland - 31 januari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10502067 \ CV EXPL 23-2122 Uitspraakdatum: 31 januari 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
[eiser], handelend onder de naam [bedrijf] gevestigd te [plaats] de eisende partij gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
[gedaagde] Zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten de gedaagde partij niet verschenen
1 Het verdere procesverloop
1.1. De eisende partij heeft bij akte van 23 augustus 2023 de toepasselijke algemene voorwaarden overgelegd naar aanleiding van het tussenvonnis van 26 juli 2023. Bij tussenvonnis van 15 november 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het mogelijk oneerlijke beding uit de toepasselijke algemene voorwaarden van de eisende partij. Dit heeft zij gedaan bij akte van 13 december 2023 (hierna: de akte).
2 De verdere beoordeling
Buitengerechtelijke incassokosten
2.1. In de akte heeft de eisende partij gesteld dat zij volledig in lijn heeft gehandeld met de wettelijke bepaling voor de toekenning van buitengerechtelijke incassokosten en dat de bedoeling van artikel 14 van de algemene voorwaarden blijkt uit het feitelijke handelen van de eisende partij. Zo blijkt uit productie 4 bij de dagvaarding dat de eisende partij de gedaagde partij eerst in de gelegenheid heeft gesteld om het openstaande bedrag alsnog te betalen binnen de gestelde termijn van 14 dagen zonder kosten in rekening te brengen. De eisende partij doet ook een beroep op artikel 6:238 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en stelt dat bij twijfel artikel 14 van de algemene voorwaarden zo moet worden uitgelegd dat deze voor de gedaagde partij het meest gunstig is. Volgens de eisende partij moet artikel 14 daarom zo worden uitgelegd dat bedoeld is dat de gedaagde partij eerst een veertiendagenbrief ontvangt voordat buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht.
2.2. De kantonrechter volgt de eisende partij hierin niet en blijft van oordeel dat artikel 14 van de algemene voorwaarden onvoldoende aansluit bij artikel 6:96 lid 5 en lid 6 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Zoals is overwogen in het tussenvonnis van 15 november 2023 is niet relevant of de eisende partij de consument feitelijk aan de bedingen in de algemene voorwaarden houdt of dat zij in de praktijk alleen naleving van de wettelijke bepalingen verlangt. Het gaat om de tekst van het beding en de mogelijkheden die de eisende partij op grond daarvan heeft en niet om de feitelijke werkwijze van de eisende partij. Dat zij eerst een veertiendagenbrief heeft gestuurd voordat de buitengerechtelijke incassokosten werden gevorderd kan dus niet leiden tot het oordeel dat artikel 14 van de algemene voorwaarden niet oneerlijk is. Het beroep op artikel 6:238 lid 2 BW slaagt niet. Dat artikel speelt alleen een rol in geval van twijfel over de betekenis van een beding maar dat is hier niet aan de orde. Er staat in artikel 14 van de algemene voorwaarden simpelweg niet dat eerst een kosteloze veertiendagenbrief moet worden gestuurd voordat buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht. Artikel 14 wijkt daarom ten nadele van de consument af van het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW.
2.3. Bovendien leidt de formulering van het beding ertoe dat naast het wettelijk minimumtarief van € 40,00 ook een bepaald percentage van de hoofdsom is verschuldigd. De stelling van de eisende partij dat de opsomming van bedragen in de tabel na het genoemde minimumbedrag van € 40,00 alleen een toelichting is op de berekeningswijze van de incassokosten volgt de kantonrechter niet. Er staat immers dat een minimumtarief van € 40,00 wordt berekend en vervolgens worden percentages van de hoofdsom genoemd zonder dat daarbij staat dat het bedrag van € 40,00 daarop in mindering zal worden gebracht. De eisende partij kan op grond van dit beding dus hogere bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening brengen dan op grond van artikel 6:96 lid 5 en 6 BW en het Besluit is toegestaan.
2.4. Op grond van het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat het vermoeden niet is weerlegd dat artikel 14 van de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is. Dit beding wordt daarom als oneerlijk aangemerkt en vernietigd. De buitengerechtelijke incassokosten zullen dus worden afgewezen.
2.5. De gevorderde wettelijke rente is wel toewijsbaar zoals gevorderd.
2.6. De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de genomen aktes blijven echter voor rekening van de eisende partij, omdat het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze aktes op te stellen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1. veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 767,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 758,67 vanaf 13 februari 2023 tot aan dag van de voldoening;
3.2. veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 108,02 wegens dagvaardingskosten, € 214,00 wegens griffierecht en € 132,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3. verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter