Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Holland

ECLI:NL:RBNHO:2024:3434 - Rechtbank Noord-Holland - 20 maart 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBNHO:2024:343420 maart 2024

Uitspraak inhoud

Handel, Kanton en Bewind

locatie Alkmaar

Zaaknr./rolnr.: 10561452 \ CV EXPL 23-2787 Uitspraakdatum: 20 maart 2024

Verstekvonnis in de zaak van:

de besloten vennootschap Webfin Financieringen B.V., rechtsopvolger van de besloten vennootschap Webfin Leningen B.V., handelend onder de naam SprayPay gevestigd te Breukelen de eisende partij gemachtigde: gerechtsdeurwaarder mr. Hendrik Andries Roos

tegen

[gedaagde] wonende te [plaats] de gedaagde partij niet verschenen

1 Het verdere procesverloop

1.1. Bij tussenvonnis van 6 september 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij bij akte van 29 november 2023 heeft gedaan.

2 De verdere beoordeling

2.1. De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.

Artikel 7:60 BW

2.2. In het tussenvonnis is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om onder meer toe te lichten op welke wijze is voldaan aan het vereiste van artikel 7:60 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de eisende partij geruime tijd voordat de gedaagde partij was gebonden aan de kredietovereenkomst de in de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2008/48 EG voorgeschreven precontractuele informatie heeft verstrekt.

2.3. De eisende partij heeft in de akte gesteld dat de gedaagde partij de gelegenheid heeft gehad om alle informatie voor wat betreft de lening te kunnen raadplegen voordat hij de kredietovereenkomst ondertekende. De gedaagde partij heeft daarbij kunnen klikken op een link met de titel “Wat staat er precies in het contract” en dan kreeg de gedaagde partij te zien i) de offerte/kredietovereenkomst met alle precontractuele informatie (de Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet) en ii) Algemene Voorwaarden Consumptief Krediet Webfin. Wanneer de gedaagde partij klikt op “Hierbij ga ik akkoord met de lening en de algemene voorwaarden” moet de gedaagde partij nog een incassomachtiging aan de eisende partij verstrekken. Het ondertekenen van de incassomachtiging gaat via een sms-controle. De kredietovereenkomst komt tot stand als de incassomachtiging is ondertekend. De offerte wordt middels een beveiligde sms-code ondertekend door de gedaagde partij. Hierdoor is er geen fysiek ondertekende overeenkomst.

2.4. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de toelichting van de eisende partij niet de conclusie worden getrokken dat de eisende partij de voorgeschreven precontractuele informatie aan de gedaagde partij heeft verstrekt, geruime tijd vóórdat de gedaagde partij werd gebonden aan de kredietovereenkomst. De informatie moet op een begrijpelijke en duidelijke wijze worden verschaft, zodat de consument de economische gevolgen van de lening voor hem kan inschatten[1]. Uit de toelichting en de overgelegde stukken blijkt echter niet dat de in de offerte opgenomen informatie (als bedoeld in artikel 7:60 lid 1 BW) voor het aangaan van de overeenkomst op een duidelijke wijze aan de gedaagde partij is verstrekt. De eisende partij heeft namelijk gesteld dat de gedaagde partij zelf op de link “Wat staat er precies in het contract” moet klikken om deze informatie te kunnen zien. Dat voldoet niet. Bovendien zijn de producties slecht leesbaar waardoor dit niet valt te controleren. Daar komt bij dat productie 10 niet - zoals de eisende partij stelt - de link met de titel “Wat staat er precies in het contract” bevat, maar een veertiendagenbrief. Uit de toelichting en de door de eisende partij overgelegde stukken maakt de kantonrechter verder op dat de overeenkomst ook kan worden aangegaan door direct op die knop te drukken zonder de link met de verwijzing naar de offerte te openen. Als er ondanks het voorgaande al van zou moeten worden uitgegaan dat de informatie als bedoeld in artikel 7:60 lid 1 BW aan de gedaagde partij is verstrekt, kan uit de feitelijke gang van zaken in dit geval ook niet worden opgemaakt dat de gedaagde partij in de gelegenheid is gesteld om rustig de voorwaarden van de overeenkomst te bestuderen. Uit de stukken blijkt namelijk dat de overeenkomst door de gedaagde partij is geaccepteerd op 18 maart 2022 terwijl de offerte dateert van diezelfde datum. Gelet op al deze omstandigheden kan niet de conclusie worden getrokken dat de eisende partij heeft voldaan aan (de doelstelling van) artikel 7:60 BW om de voorgeschreven precontractuele informatie aan de gedaagde partij te verstrekken, geruime tijd vóórdat hij werd gebonden aan de kredietovereenkomst.

2.5. Gelet op het voorgaande heeft de eisende partij niet voldaan aan (de doelstelling van) artikel 7:60 BW. Deze schending levert op grond van artikel 7:60 lid 3 BW een oneerlijke handelspraktijk op als bedoeld in artikel 6:193b BW. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om de overeenkomst te vernietigen. Alleen al daarom kan de vordering tot nakoming van die overeenkomst niet worden toegewezen. Verder geldt het volgende.

Opeisingsbeding

2.6. Op grond van het bepaalde in artikel 7:77 lid 1 aanhef en onder c sub 1 BW kan het uitstaande saldo bij een kredietovereenkomst als hier aan de orde enkel rechtsgeldig worden opgeëist indien de consument, die ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen.

2.7. In het tussenvonnis is overwogen dat het opeisingsbeding zoals genoemd in de Algemene Voorwaarden Consumptief Krediet SprayPay 2020 niet voldoet aan de vereisten van artikel 7:77 lid 1 aanhef en onder c sub 1 BW en daarom (vooralsnog) nietig is. De eisende partij heeft in de akte gesteld dat de gedaagde partij op 18 juni 2022 de laatste betaling heeft verricht en dat op 21 november 2022, en daarmee meer dan twee maanden later na de achterstallige betaling, een ingebrekestelling is verstuurd. De feitelijke gang van zaken is echter niet relevant. Dat aan de gedaagde partij een correcte ingebrekestelling is gestuurd, zegt namelijk niets over (de formulering van) het opeisingsbeding. De kantonrechter blijft daarom bij het oordeel in het tussenvonnis dat het opeisingsbeding niet voldoet aan de vereisten van artikel 7:77 lid 1 BW en daarom nietig is. In het opeisingsbeding is immers niet opgenomen dat de ten minste twee maanden bestaande betalingsachterstand één vervallen termijnbedrag moet betreffen.

2.8. Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde hoofdsom, die is gegrond op het nietige opeisingsbeding, (ook) om die reden niet zou kunnen worden toegewezen.

2.9. Een andere grondslag voor de vordering is niet gesteld. De vordering zal daarom worden afgewezen. Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter aan ambtshalve toetsing van de overige (pre)contractuele informatieplichten niet meer toe.

2.10. De eisende partij wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, die aan de kant van de gedaagde partij op nihil wordt gesteld.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1. wijst de vordering af;

3.2. veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de gedaagde partij tot en met vandaag vaststelt op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262, Van Hove.


Voetnoten

Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262, Van Hove.