ECLI:NL:RBMNE:2025:4749 - Rechtbank Midden-Nederland - 28 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/845
en
(gemachtigde: mr. M. Mehciz, K.C. Klein, D. Grootendorst).
- Deze uitspraak gaat over het verkeersbesluit ten aanzien van de Gijsbrecht van Amstelstraat in Hilversum. Het college beoogt een nieuwe inrichting te maken voor de Gijsbrecht van Amstelstraat, waarmee het winkelgebied aantrekkelijker gemaakt moet worden alsook de verkeersveiligheid moet worden verbeterd. Eiser is het gedeeltelijk niet eens met het verkeersbesluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
Procesverloop
-
Het college heeft ter voorbereiding van het verkeersbesluit gebruik gemaakt van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.
-
Eiser heeft zijn zienswijze gegeven op het ontwerpbesluit.
-
Met het bestreden besluit van 19 december 2024 heeft het college het verkeersbesluit genomen.
4.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4.2. De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.
Beoordeling door de rechtbank
Belanghebbende
-
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het college heeft deze vraag opgeworpen en de rechtbank dient dit, al dan niet ambtshalve, te beoordelen.
-
Eiser voert hiertoe aan dat hij regelmatig in de Gijsbrecht van Amstelstraat komt om te winkelen en hij rijdt er dagelijks, soms meerdere malen, met de auto. Hij woont aan de [adres] , een straat met eenrichtingsverkeer, waardoor hij niet via de andere kan de [straat] in kan. Het einde van het gedeelte van de Gijsbrecht van Amstelstraat dat wordt aangepast met het verkeersbesluit ligt vlak voor het kruispunt van de [straat] . Het is voor eiser wel mogelijk om via een andere route dan over het deel van de Gijsbrecht van Amstelstraat waar het verkeersbesluit op ziet naar het kruispunt van de Gijsbrecht van Amstelstraat en de [straat] te rijden, maar dit is een onlogische route en eiser rijdt dan om. Verder voert eiser aan dat hij een zienswijze heeft ingediend, waardoor hij dient te worden aangemerkt als belanghebbende.
Het juridisch kader
-
Op grond van artikel 1:2 van de Awb moet iemand belanghebbende zijn om een rechtsmiddel in te kunnen stellen tegen het verkeersbesluit. Om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb dient volgens vaste jurisprudentie sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, eigen (persoonlijk, individualiseerbaar) en voldoende actueel belang, dat bovendien rechtstreeks bij het desbetreffende besluit is betrokken. Iemand is slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit indien dit belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.
[1] -
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belanghebbende is bij het verkeersbesluit. Ter zitting is besproken dat de woning van eiser 150 tot 200 meter is verwijderd van het kruispunt met de Gijsbrecht van Amstelstraat. Eiser woont derhalve niet in de onmiddellijke nabijheid van de Gijsbrecht van Amstelstraat en heeft daarom niet uit dien hoofde een persoonlijk belang. Verder heeft eiser geen bijzondere belangen gesteld waaruit zou blijken dat dit anders zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank onderscheidt het door eiser gestelde belang zoals omschreven in het voorgaande zich in onvoldoende mate van dat van andere weggebruikers. Eiser is daarom geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
-
Dit kan anders komen te liggen als de zaak van eiser valt onder het Varkens in Nood-arrest van het Hof van Justitie en de daarop volgende jurisprudentie.
[2] Uit die uitspraken blijkt dat in zaken waarin de wetgever een ieder de mogelijkheid heeft gegeven om zienswijzen naar voren te brengen allen die zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, toegang hebben tot de rechter, ook al zijn zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Daarvoor is wel vereist dat het gaat om zogenaamde Aarhus besluiten over het al dan niet toestaan van activiteiten vermeld in bijlage I bij het verdrag (artikel 6, eerste lid, onder a, Verdrag van Aarhus) en om besluiten over niet in bijlage I vermelde activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben (artikel 6, eerste lid, onder b, Verdrag van Aarhus). De rechtbank stelt vast dat het verkeerbesluit waar deze beroepszaak over gaat is gebaseerd op de Wegenverkeerswet en geen betrekking heeft op een wet dan wel regeling op het gebied van milieu en de ruimtelijke ordening. Er is derhalve geen sprake van een een besluit in voornoemde zin. Dat betekent dat eiser zich niet kan beroepen op de gewijzigde rechtspraak naar aanleiding van het Varkens in Noodarrest. Dit betekent dat het indienen van een zienswijze niet maakt dat eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dient te worden gezien. -
Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet naar de inhoud van de zaak zal kijken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2025.
De rechter is verhinderd De uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3908.
Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7 (Varkens in Nood) en de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786 en van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.