ECLI:NL:RBMNE:2025:4459 - Rechtbank Midden-Nederland - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4212
[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede, het college (gemachtigde: L. Broos).
Inleiding
- In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag om leerlingenvervoer voor haar dochter [minderjarige] .
1.1. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2. Het college heeft de aanvraag met het besluit van 18 juni 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
- Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft en een bezwaar- of beroepschrift overleggen.
[1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2.1. Bij het verzoekschrift zijn het besluit en het (inleidend) bezwaarschrift niet overgelegd. De rechtbank heeft verzoekster bij brief van 18 juli 2025 verzocht om binnen een week dit verzuim te herstellen.
2.2. Verzoekster heeft binnen die termijn geen afschrift van het besluit en het bezwaarschrift overgelegd. Verzoekster heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt.
2.3. De voorzieningenrechter heeft bovendien vastgesteld dat verzoekster geen griffierecht heeft betaald en ook niet om vrijstelling heeft verzocht. Het verzoek om voorlopige voorziening kan ook om die reden niet inhoudelijk worden beoordeeld.
Conclusie en gevolgen
- Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.