Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/4210

[verzoekers] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: E.R. de Jong),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, het college

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

1.1. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. Op 27 mei 2025 heeft het college een e-mailbericht gestuurd aan verzoekers. Op 9 juli 2025 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen dit bericht. De voorzieningenrechter vormt zich een voorlopig oordeel over de ontvankelijkheid van dat bezwaar.

  2. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. Het bezwaar moet dus gericht zijn tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

  3. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan

een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg.

  1. Het e-mailbericht van 27 mei 2025 is een reactie op diverse-e-mailberichten van verzoekers. Verzoekers hebben in deze e-mailberichten geschreven dat zij noodopvang willen, nu zij op korte termijn hun woning moeten verlaten naar aanleiding van een vonnis. Verder vragen zij om vergoeding van verhuiskosten en de betaling van een waarborgsom en om leenbijstand. In dit e-mailbericht geeft het college aan dat zij niet verantwoordelijk zijn voor het bieden van noodopvang aan personen die na een rechterlijke uitspraak op straat dreigen te komen als de huisuitzetting het gevolg is geweest van een huurachterstand. Noodopvang is voor beperkt tot specifieke doelgroepen. Verder adviseert het college verzoekers om zo spoedig mogelijk contact op te nemen met maatschappelijke organisaties of de schuldhulpverlening om te onderzoeken of er alternatieven zijn.

  2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het e-mailbericht van 27 mei 2025 niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het e-mailbericht van 27 mei 2025 is niet op enig rechtsgevolg gericht. De uithuiszetting van verzoekers is het gevolg van een vonnis van 18 maart 2025 waarin is bepaald dat verzoekers de gehuurde woning dienen te ontruimen en verlaten. In het e-mailbericht informeert het college verzoekers slechts over de mogelijkheden die er bestaan om in aanmerking te komen voor noodopvang.

  3. Nu het bezwaarschrift niet gericht is tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zal het college dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk moeten verklaren. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder , griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.

de griffier is verhinderd

deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: