Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:5832 - Rechtbank Midden-Nederland - 23 oktober 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2024:583223 oktober 2024

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 11130944 \ UC EXPL 24-3674 MS/1270

Vonnis van 23 oktober 2024

in de zaak van

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiseres] , gemachtigde: [gemachtigde] ,

tegen

[gedaagde] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 2] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , gemachtigde: mr. E.A. Flierman.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding- de conclusie van antwoord

  • de mondelinge behandeling van 10 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De beoordeling

De vordering

2.1. [eiseres] vordert in deze procedure dat [gedaagde] aan haar een bedrag van € 8.322,35 betaalt, vermeerderd met rente en kosten. Het bedrag van € 8.322,35 is opgebouwd uit een hoofdsom van € 7.260,00, rente tot de dagvaarding van € 324,35 en buitengerechtelijke incassokosten van € 738,00. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met [gedaagde] een overeenkomst voor werving en selectie heeft gesloten en dat [gedaagde] op grond van deze overeenkomst een tweetal facturen van elk € 3.630,-- moet betalen, maar dit niet heeft gedaan. [eiseres] heeft in haar dagvaarding vermeld dat [gedaagde] geen verweer (meer) heeft gevoerd tegen de vordering.

Het verweer

2.2. [gedaagde] beroept zich in de eerste plaats op nietigheid van de dagvaarding. Zij wijst erop dat zij bij e-mails van 29 november 2023 en 15 mei 2024 wel degelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering en dat [eiseres] heeft nagelaten de overeenkomst waarop zij de vordering baseert in het geding te brengen. [eiseres] heeft hiermee in strijd gehandeld met de artikelen 21 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [gedaagde] betwist dat tussen haar en [eiseres] een overeenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan enige betalingsverplichting is ontstaan. Bij een inhoudelijke beoordeling zou de vordering van [eiseres] daarom moeten worden afgewezen, aldus [gedaagde] .

De beoordeling

2.3. Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient een dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden. Op grond van artikel 111 lid 3 Rv moet het exploot van dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde weren en de gronden daarvoor vermelden.

2.4. In artikel 21 Rv is bepaald dat een eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid dient aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

2.5. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] in de dagvaarding haar vordering baseert op een overeenkomst voor werving en selectie, maar heeft nagelaten te onderbouwen wat deze overeenkomst concreet inhoudt en welke verplichtingen partijen daarbij op zich hebben genomen. [eiseres] heeft alleen haar algemene voorwaarden en twee facturen in het geding gebracht, maar niet de overeenkomst waar zij zich op beroept. [eiseres] heeft hiermee niet voldaan aan artikel 111 lid 2 onder d Rv.

2.6. [eiseres] heeft daarnaast in strijd met artikel 111 lid 3 Rv en artikel 21 Rv gehandeld door in de dagvaarding te vermelden dat [gedaagde] geen verweer (meer) heeft gevoerd tegen de vordering. Dit klopt echter niet, omdat vaststaat dat [gedaagde] bij e-mails van 29 november 2023 en 15 mei 2024 wel degelijk heeft aangegeven dat zij het met de vordering niet eens is. [eiseres] heeft schriftelijk op de e-mail van 29 november 2023 gereageerd, maar omdat [gedaagde] de facturen daarna niet alsnog heeft betaald mocht zij er niet van uitgaan dat [gedaagde] de vordering daarna erkende.

2.7. De gemachtigde van [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de e-mail van [gedaagde] van 15 mei 2024 de dagvaarding van 17 mei 2024 heeft gekruist en dat daarom in de dagvaarding geen rekening met dit verweer is gehouden. De kantonrechter stelt vast dat de e-mail van [gedaagde] op 15 mei 2024 al om 09:26 uur aan de gemachtigde van [eiseres] is verstuurd met vermelding ‘Urgentie: Hoog’. Bij het onderwerp van de mail wordt vermeld dat het een reactie betreft op de aankondiging van de dagvaarding. [gedaagde] stelt dat [eiseres] deze aankondiging op 14 mei 2024 aan haar had verstuurd, wat door [eiseres] niet is betwist. Het had op de weg van de gemachtigde van [eiseres] gelegen om vóór het uitbrengen van de dagvaarding te controleren of er nog een reactie op deze aankondiging van de dagvaarding was binnengekomen. Dit is kennelijk niet gedaan en dat is zeer onzorgvuldig omdat de kantonrechter hierdoor onjuist is voorgelicht.

2.8. De kantonrechter kan uit een schending van artikel 21 Rv de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De kantonrechter vindt in dit geval afwijzing van de vordering de meest passende gevolgtrekking. Een inhoudelijke beoordeling van deze zaak zou overigens ook tot afwijzing van de vordering hebben geleid, omdat [eiseres] haar stelling dat sprake is van een overeenkomst met [gedaagde] niet heeft onderbouwd.

2.9. [eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter ziet in de schending door [eiseres] van artikel 21 Rv ook aanleiding om af te wijken van het forfaitaire tarief dat geldt voor vorderingen tot € 10.000,00 (€ 339,00 per punt) en aan te sluiten bij het daarop volgende tarief dat geldt voor vorderingen tot € 20.000,00 (406,00 per punt). De proceskosten van [gedaagde] worden op basis hiervan begroot op:

3 De beslissing

De kantonrechter

3.1. wijst de vorderingen van [eiseres] af;

3.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.