Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:4919 - Rechtbank Midden-Nederland - 12 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2024:491912 augustus 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/4676

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

SAVE Jeugdbescherming, onderdeel van stichting Samen Veilig Midden-Nederland, SAVE

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het schrijven van SAVE van 6 mei 2024.

2. Omdat de bestuursrechter kennelijk niet bevoegd is om op dit geschil te beslissen, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres heeft verzocht om een afschrift van het dossier van haar twee kinderen. Dit verzoek is een verzoek in de zin van artikel 7.3.10 van de Jeugdwet (Jw). SAVE heeft dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd: er is een dossier verstrekt maar daarin zijn delen weggelakt. Eiseres is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

4. SAVE heeft in een reactie op het beroepschrift aangevoerd dat de bestuursrechter niet bevoegd is omdat SAVE geen bestuursorgaan is als zij een besluit op een inzageverzoek neemt.

5. De rechtbank oordeelt dat zij inderdaad niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. In de provincie Utrecht maakt SAVE samen met Veilig Thuis Utrecht onderdeel uit van stichting Samen Veilig Midden-Nederland. Dit is een privaatrechtelijke rechtspersoon en wordt in zaken die gaan over een verzoek om inzage niet aangemerkt als bestuursorgaan. Dit volgt uit artikel 7.3.17 van de Jeugdwet. Hierin is – onder meer – bepaald dat een beslissing van een jeugdhulpverlener over de inzage in of de verstrekking van een dossier niet genomen wordt door de jeugdhulpverlener in de hoedanigheid van bestuursorgaan.[1]

6. De bestuursrechter is daarom niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen.

7. Het verzoek van eiseres hoort niet thuis bij de bestuursrechter maar bij de burgerlijke rechter. De rechtbank zal het verzoek doorsturen naar de burgerlijke rechter.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:983 en van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:436.


Voetnoten

Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:983 en van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:436.