ECLI:NL:RBMNE:2024:4130 - Rechtbank Midden-Nederland - 12 juni 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/575467 / FO RK 24-601
Tussenbeschikking van 13 juni 2024
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [2009] te [geboorteplaats] (Egypte), hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
De pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna te noemen: de pleegouders.
1 Het procesverloop
1.1. Het procesverloop blijkt uit de verzoekschriften met bijlagen van de GI van 16 mei 2024, ingekomen bij de griffie op 16 mei 2024.
2 De feiten
2.1. [minderjarige] is de zoon van [A] en [B] .
2.2. De ouders waren gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Bij beschikking van deze rechtbank van 8 februari 2022, hersteld bij beschikking van 3 mei 2022, is het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd en is de GI benoemd als voogd over [minderjarige] .
2.3. [minderjarige] woont in een pleeggezin.
3 De verzoeken
3.1. De GI verzoekt de rechtbank op grond van artikel 1:336a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van minimaal één jaar. Daarnaast verzoekt de GI de rechtbank op grond van artikel 1:306 BW toestemming te verlenen om [minderjarige] te plaatsen buiten Nederland. De GI wil [minderjarige] plaatsen bij [instelling] , een kleinschalige behandelsetting en drie-milieus-voorziening in Spanje. [minderjarige] kan in het pleeggezin zijn draai niet vinden en heeft suïcidale gedachtes. De pleegouders zijn niet akkoord met een definitieve overplaatsing van [minderjarige] .
4 De beoordeling
4.1. De rechtbank overweegt dat artikel 82 van de verordening van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-ter) bepaalt dat indien overwogen wordt een kind te plaatsen in een andere lidstaat, eerst de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat moet worden gevraagd. Daartoe dient de Centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat aan de Centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat waar het kind zal worden geplaatst, een verzoek om goedkeuring te zenden. De bedoelde plaatsing door de verzoekende lidstaat kan slechts worden gelast of geregeld nadat de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat de plaatsing heeft goedgekeurd (lid 5 van artikel 82 Brussel II-ter).
4.2. Voor zover de rechtbank bekend is, ontbreekt op dit moment de vereiste goedkeuring van de Spaanse Centrale autoriteit en is er überhaupt nog geen contact opgenomen met de Nederlandse Centrale autoriteit. De GI heeft hier in de verzoekschriften in ieder geval niets over opgemerkt. Bovendien is de rechtbank ambtshalve bekend dat de Spaanse Centrale autoriteit in beginsel geen toestemming geeft als het kind geen band heeft met Spanje.
4.3. De voorlopige indruk van de rechtbank is dan ook dat, in het geval de verzoeken toegewezen worden, het zeer onzeker is of [minderjarige] in Spanje geplaatst kan worden en dat als dit wel zou kunnen, dit gelet op de te volgen procedure niet op korte termijn bewerkstelligd kan worden. De rechtbank wil daarom de GI in de gelegenheid stellen om de verzoeken te wijzigen dan wel in te trekken, dan wel, bij handhaving van de verzoeken, die verzoeken gelet op het voorgaande nader te onderbouwen. De rechtbank zal de beslissing daartoe één maand aanhouden.
5 De beslissing
De rechtbank:
5.1. houdt iedere beslissing op de verzoeken aan;
5.2. stelt de GI in de gelegenheid de verzoeken te wijzigen dan wel in te trekken, gelet op hetgeen is overwogen onder nummers 4.1. en 4.2.;
5.3. verzoekt de GI om uiterlijk 13 juli 2024 de rechtbank te berichten;
5.4. bepaalt dat als de GI de verzoeken niet intrekt, de (al dan niet gewijzigde) verzoeken zullen worden behandeld op een nader te bepalen zitting.