Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:3900 - Rechtbank Midden-Nederland - 18 juni 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2024:390018 juni 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Lelystad

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/5 70

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(het Uwv), verweerder (gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de

arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO-uitkering). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%. Sinds 1 januari 2013 ontvangt eiser, naast zijn WAO-uitkering, inkomsten uit zijn eigen onderneming.

1. Het Uwv betaalt de WAO-uitkering aan eiser als voorschot. Het Uwv beoordeelt

achteraf of de inkomsten die eiser uit zijn eigen onderneming ontving over een kalenderjaar moeten leiden tot het wijzigen van de uitbetaling van de WAO-uitkering.[1] Het Uwv heeft beslist dat de WAO-uitkering van eiser over het kalenderjaar 2021 achteraf bezien uitbetaald had moeten worden naar een fictieve arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55%. Omdat de uitkering is uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-1 00%, is volgens het Uwv een bedrag van € 13.376,22 bruto teveel WAO-uitkering aan eiser betaald. Met het besluit van 11 oktober 2023 heeft het Uwv besloten dat eiser dit bedrag moet terugbetalen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend.

1.2 Met het bestreden besluit van 15 december 2023 heeft het Uwv beslist op het bezwaar van eiser en is het besluit in stand gebleven.

1.3 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

1.4 De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hier zijn verschenen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil

2. Tussen partijen is de hoogte van het bedrag dat eiser teveel aan WAO-uitkering

heeft ontvangen niet in geschil. Het Uwv heeft het bedrag op de juiste wijze berekend volgens de wettelijke regels.[2] In geschil is of het Uwv daadwerkelijk mocht terugvorderen. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het Uwv terecht is overgegaan tot het terugvorderen van het bedrag dat eiser teveel aan WAO-uitkering heeft ontvangen. Volgens de rechtbank is dit het geval. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.

Het beoordelingskader

3. Als uitgangspunt geldt dat uit artikel 44, eerste lid, van de WAC volgt dat

inkomsten uit arbeid, volgens de in dat artikel weergegeven systematiek. moeten worden verrekend niet de WAO-uitkering. In het achtste lid van artikel 44 van de WAO is bepaald dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Deze ministeriële regeling is de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen (Regeling samenloop).

3.1. In artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling samenloop is bepaald dat onder inkomen als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de WAO wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming. Volgens vaste rechtspraak[3] komt bij het beantwoorden van de vraag of de inkomsten van een verzekerde als inkomsten uit arbeid van een zelfstandige op grond van artikel 44 van de WAO moeten worden aangemerkt, in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte en door de fiscus gehonoreerde keuze. Van deze hoofdregel kan alleen worden afgeweken als aantoonbaar sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat de aan de fiscus gedane opgave niet tot uitgangspunt kan worden genomen.

Beoordeling van de beroepsgrond van eiser

4.  Eiser voert aan dat hij in het kalenderjaar 2021 niet meer uren in zijn onderneming heeft gewerkt dan de voorgaande jaren. De hoge jaaromzet in 2021 is voor een belangrijk deel veroorzaakt door de eenmalige verkoop van garageboxen. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij de garageboxen eerder in zijn onderneming heeft ingebracht op advies van zijn vorige boekhouder. Hij wist niet dat de verkoop van deze garageboxen van invloed kon zijn op de hoogte van zijn WAO-uitkering. De winst behaald met de verkoop van de garageboxen heeft niets van doen met de normale bedrijfsvoering of de wijze waarop hij zijn inkomen als zelfstandig ondernemer verwerft. Vanwege deze omstandigheden vindt eiser dat zijn WAO-uitkering over 2021 niet herzien en teruggevorderd had mogen worden.

4.1 Het Uwv voert aan dat de garageboxen tot de activa van de onderneming van eiser behoorden en dat de verkoop van de garageboxen is opgenomen in de fiscale winst. Volgens het Uwv zijn er geen bijzondere omstandigheden waarom er kan worden afgeweken van de belastingaangifte of waarom kan worden afgezien van terugvordering.

4.2 De rechtbank stelt voorop dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht. De rechtbank mag artikel 44 WAO niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen.[4] Er kan reden zijn om in een individueel geval toch van de regels af te wijken als sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die de wetgever niet had kunnen voorzien. Deze bijzondere omstandigheden kunnen alleen bij hoge uitzondering worden aangenomen. Er is dan sprake van onevenredige gevolgen die het besluit met zich mee brengen. De rechtbank begrijpt dat eiser met zijn beroepsgrond bedoelt dat het besluit van het Uwv onevenredige gevolgen voor hem meebrengt.

4.3 De rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, niet zo bijzonder zijn dat er van het wettelijk systeem afgeweken moet worden. De omstandigheid dat sprake is van een voor het bedrijf van eiser ongebruikelijke, incidentele winst is daartoe onvoldoende. De door eiser verkochte garageboxen maakten deel uit van zijn bedrijfsvermogen en hij heeft er fiscaal voor gekozen de inkomsten hieruit bij de winst uit onderneming onder te brengen. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om eiser niet aan zijn - door de belastingdienst gehonoreerde - keuze te houden. Dat eiser is afgegaan op het advies van zijn voormalige boekhouder en niet wist dat de verkoop van de garageboxen van invloed kon zijn op de hoogte van zijn WAO uitkering, maakt dit niet anders. Eiser blijft zelf verantwoordelijk voor zijn (fiscale) keuzes.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiser in het kalenderjaar 202 l teveel aan voorschot WAO-uitkering heeft ontvangen en daarom het bedrag van € 13.376,22 moet terugbetalen. Eiser krijgt geen gelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. LA. Kjellevold, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19juni 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Met toepassing van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Wet op de

Arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Met toepassing van artikel 41 van de WAO.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020,

ECLI:NL:CRVB:2020:3 140.

Dit volgt uit het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet en - in navolging van het arrest

van de Hoge Raad van 14april1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725 (het 1-larmonisatiewet-arrest)- de

uitspraak van de Raad van 30mei2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1675.


Voetnoten

Met toepassing van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Wet op deArbeidsongeschiktheidsuitkering.

Met toepassing van artikel 41 van de WAO.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020,ECLI:NL:CRVB:2020:3 140.

Dit volgt uit het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet en - in navolging van het arrestvan de Hoge Raad van 14april1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725 (het 1-larmonisatiewet-arrest)- deuitspraak van de Raad van 30mei2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1675.