ECLI:NL:RBMNE:2024:2609 - Rechtbank Midden-Nederland - 25 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4992
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.F. Ronday),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(gemachtigde: mr. J. Swart).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het herzien en terugvorderen van de uitkering die hij van het Uwv ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW), het herzien en terugvorderen van de toeslag die hij ontving op grond van de Toeslagenwet (TW) en tegen de opgelegde boete en de invorderingsbesluiten.
1.1. Eiser heeft vanaf 25 december 2018 een WW-uitkering en een toeslag op grond van de TW ontvangen. In verband met een ziekmelding heeft hij vanaf 25 maart 2019 een ZW-uitkering en een toeslag ontvangen. Met ingang van 16 maart 2020 is de ZW-uitkering beëindigd.
1.2. Het Uwv is na een externe melding een handhavingsonderzoek gestart. De resultaten daarvan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 21 november 2022 (het onderzoeksrapport). De conclusie van dat onderzoek is dat eiser volgens het Uwv voor eigen rekening bedrijfsmatig handelde in auto’s en motoren in de periode dat hij een WW- en een ZW-uitkering met toeslag ontving en dat niet is vast te stellen hoe hoog de inkomsten van eiser in die periode zijn geweest, omdat hij geen administratie heeft bijgehouden.
1.3. Op 14 februari 2023 heeft het Uwv drie besluiten genomen. In het eerste besluit wordt de WW-uitkering van eiser over de periode van 25 december 2018 tot en met 24 maart 2019 herzien en wordt bruto € 2.482,93 (inclusief toeslag) teruggevorderd vanwege schending van de inlichtingenplicht. In het tweede besluit wordt de ZW-uitkering en toeslag van eiser over de periode van 25 maart 2019 tot en met 16 maart 2020 herzien en wordt bruto € 12.189,06 (inclusief toeslag) teruggevorderd vanwege schending van de inlichtingenplicht. In het derde besluit legt het Uwv aan eiser een boete van € 5.533,33 op.
1.4. Met drie afzonderlijke besluiten van 20 februari 2023 is het Uwv overgegaan tot invordering van de hiervoor genoemde bedragen.
1.5. Eiser is het niet eens met deze zes besluiten en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 4 september 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.6. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Beoordeling door de rechtbank
Het geschil
2. In geschil is of het Uwv terecht de uitkeringen en toeslag van eiser over de periode van 25 december 20018 tot en met 16 maart 2020 (de periode in geding) heeft herzien en teruggevorderd.
3. Het Uwv legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat uit het handhavingsonderzoek is gebleken dat eiser heeft gehandeld in auto’s. Vanwege de aard en omvang van eisers activiteiten en de vele onduidelijke financiële transacties kan niet worden gesproken van hobbymatige werkzaamheden. Door geen informatie te verstrekken over de door hem verrichte activiteiten heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Omdat eiser geen administratie heeft bijgehouden kan het Uwv het recht op uitkering niet vaststellen. Om die reden heeft het Uwv de gehele WW- en ZW-uitkering en toeslag teruggevorderd.
4. Eiser voert aan dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Hij heeft niet bedrijfsmatig gehandeld in auto’s en motoren. Omdat hij alleen hobbymatig eigen auto’s en auto’s van familie of vrienden heeft verkocht en daarmee niets heeft verdiend, heeft hij dat niet hoeven melden bij het Uwv. Per 1 april 2021 heeft eiser zich ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Pas vanaf dat moment is sprake van bedrijfsmatige handel.
Toetsingskader herziening en terugvordering
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB)
6. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv heeft aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
Schending van de inlichtingenplicht
7. In de wet staat dat iemand die een WW- of ZW-uitkering ontvangt, of een toeslag daarop, aan het Uwv alle informatie moet meedelen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat ze van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering. Dit is de inlichtingenplicht.
8. Het is vaste rechtspraak
9. Uit de gegevens van de Dienst Wegverkeer (RDW) die zijn opgenomen in het onderzoeksrapport blijkt dat in de periode in geding tien kentekens op naam van eiser geregistreerd hebben gestaan. De tenaamstellingen zijn vaak van korte duur geweest, variërend van een paar dagen, een paar weken tot bijna zes maanden, en in een aantal gevallen was sprake van overlapping in de periode van de tenaamstelling.
Ook blijkt dat in de periode in geding in totaal € 78.878,- is bijgeschreven op eisers bankrekening via overschrijvingen, stortingen van contant geld en stortingen via een PayPal-account en dat hij in totaal een bedrag van € 54.680,- contant heeft opgenomen. Uit de rekeningafschriften blijkt dat de bankoverschrijvingen, in totaal een bedrag van € 56.350,-, zijn te relateren aan de verkoop van auto’s. Voor een aantal van deze betalingen heeft eiser tegenover de inspecteur en ook op de zitting geen (geloofwaardige) verklaring kunnen geven, bijvoorbeeld voor de bijschrijving van € 23.500,- voor de verkoop van de BMW van een vriend en de bijschrijving van € 24.100,- voor verkoop van de Mercedes van zijn vader, welke bedragen eiser volgens zijn verklaring contant aan de vriend en aan zijn vader heeft betaald. Deze bedragen komen echter niet overeen met de bedragen die hij in de betreffende periodes contant heeft opgenomen van zijn bankrekening. Van de overige auto’s die op zijn naam hebben gestaan zijn er volgens eiser twee (Peugeots) die niet van/voor hem waren. Over een van de Peugeots heeft eiser tegenover de inspecteur verklaard dat die voor een vriend was, maar op de zitting heeft eiser aangegeven zich niet te kunnen herinneren voor wie die auto was bestemd, maar dat die niet voor een vriend was. De andere Peugeot was voor eisers zusje. De overige auto’s heeft eiser aangeschaft voor privégebruik. Eisers verklaringen over de aan- en verkoop van de Peugeots en de overige auto’s die op zijn naam hebben gestaan zijn echter bij gebrek aan schriftelijke stukken op geen enkele wijze te controleren. Eiser heeft getuigenverklaringen overgelegd van zijn vader en een vriend, waarin zij aangegeven op welke wijze de verkoop van hun auto en de financiële afhandeling daarvan is gegaan. De rechtbank kent aan die verklaringen niet de bewijswaarde toe die eiser daaraan toegekend wil zien. Zoals eiser op de zitting heeft erkend, lijken de handschriften van de twee verklaringen erg op elkaar. Daardoor kan worden getwijfeld aan de echtheid van de verklaringen. Die twijfel had eiser weg kunnen nemen door (kopieën van) identiteitsbewijzen van zijn vader en vriend te overleggen zodat de rechtbank kan controleren of de handtekeningen kloppen, maar dat heeft eiser niet gedaan.
10. De rechtbank acht verder van belang dat de auto’s die in de periode in geding op eisers naam hebben gestaan en die eiser volgens zijn eigen verklaring voor privégebruik heeft aangeschaft veelal dure auto’s zijn. De uitkeringen die eiser in de periode in geding ontving bedroegen ruim € 1000,- (WW-uitkering inclusief toeslag) respectievelijk ruim € 700,- (ZW-uitkering inclusief toeslag). Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij de aankoop van een auto financiert door de verkoop van een andere auto. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank nog minder aannemelijk dat hij met de aan- en verkoop van de auto’s in de genoemde periode geen winst heeft gemaakt.
11. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vele kentekens op eisers naam geregistreerd hebben gestaan in de periode in geding, in combinatie met de (omvang van de) geldstromen naar zijn bankrekening en de contante opnames en het gebrek aan inzicht in de financiële transacties**,** aannemelijk is dat eiser in de periode waarin hij een ZW- en WW-uitkering en de toeslagen ontving, heeft gehandeld in auto’s. Eiser is er niet in geslaagd met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken dat hij dat niet heeft gedaan en/of daar geen inkomsten mee heeft verdiend.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser zijn activiteiten ten onrechte niet heeft gemeld bij het Uwv. Het had eiser redelijkerwijze duidelijk kunnen en moeten zijn dat de omvang van die activiteiten en eventuele inkomsten daaruit van belang zijn voor de vaststelling van het recht op een WW- en een ZW-uitkering en de toeslag. Eiser heeft dus zijn inlichtingenplicht geschonden.
Herziening en terugvordering
13. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht is het Uwv verplicht de WW- en ZW-uitkering en de toeslag van eiser over de periode in geding te herzien en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen, tenzij er dringende redenen zijn om daarvan af te zien.
Recht op uitkering is niet (meer) vast te stellen
14. De rechtbank stelt vast dat eiser geen concrete en controleerbare gegevens
over zijn werkzaamheden en inkomsten over de periode in geding heeft verstrekt. Eiser heeft ook zelf verklaard geen administratie te hebben bijgehouden. De gevolgen hiervan moeten op grond van vaste rechtspraak voor zijn rekening en risico blijven.
Boete en invorderingsbesluiten
15. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen het boetebesluit en de invorderingsbesluiten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze besluiten niet terecht zijn genomen.
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3766
Artikel 25, eerste lid, van de WW, artikel 49 van de ZW en artikel 12, eerste lid, van de TW.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2437.
Dit volgt uit de artikelen 22a, eerste lid, onder a en 36, eerste lid, van de WW, de artikelen 30a, eerste lid, onder a en 33, eerste lid van de ZW en de artikelen 11a, eerste lid, onder a en 20, eerste lid, van de TW.
Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:616.