Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:1614 - Rechtbank Midden-Nederland - 4 maart 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2024:16144 maart 2024

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Utrecht

Zaaknummer: C/16/569460 / JE RK 24-155 Datum uitspraak: 5 maart 2024

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

De gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen de GI,

over

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige (voornaam)] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1], hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1] , advocaat: mr. E.W.A. Nabbe,

[belanghebbende 2], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2] .

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter heeft op 29 januari 2024 het verzoekschrift van de GI met bijlagen ontvangen.

1.2. De mondelinge behandeling (zitting) met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:

Voor de moeder was een tolk aanwezig: mevrouw A. Bishak.

2 De feiten

2.1. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige (voornaam)] .

2.2. [minderjarige (voornaam)] woont bij zijn vader.

2.3. Bij beschikking van 16 maart 2020 is [minderjarige (voornaam)] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 16 maart 2024.

3 Het verzoek

3.1. De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige (voornaam)] te verlengen voor de duur van een jaar. Volgens de GI heeft [minderjarige (voornaam)] nog altijd last van de situatie tussen zijn ouders. De GI denkt te zien dat [minderjarige (voornaam)] in de knel zit en het lastig vindt om snel te schakelen tussen de ouders. Het is goed dat het gedrag van [minderjarige (voornaam)] , sinds hij bij de vader woont, positief is ontwikkeld en dat de vader de tijd en ruimte heeft genomen om [minderjarige (voornaam)] structuur en rust te bieden. [minderjarige (voornaam)] wordt echter nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat hij geen onbelast contact heeft met de moeder en omdat de ouders niet in staat zijn het ouderschap samen vorm te geven. De GI was eerder van plan om te onderzoeken waar [minderjarige (voornaam)] verder zal opgroeien, maar volgens de GI is dit niet meer nodig omdat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige (voornaam)] al bij de vader is bepaald. Er worden vanuit de GI geen zorgen gezien over het verblijf van [minderjarige (voornaam)] bij de vader. [minderjarige (voornaam)] gaat in de buurt van de vader ook naar school en dat gaat goed. De GI vindt het wel belangrijk dat in de komende periode een plan wordt gemaakt, waarin stapsgewijs de begeleide omgang tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder uitgebreid wordt, zodat de band tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] meer versterkt kan worden. Daarnaast vindt de GI het nodig dat er hulp wordt ingezet voor [minderjarige (voornaam)] , bijvoorbeeld speltherapie.

4 De standpunten

4.1. De moeder vraagt de kinderrechter de ondertoezichtstelling te verlengen voor een half jaar en de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aan te houden. De moeder verwacht dat er over een half jaar mogelijkheden zijn om de hulpverlening over te dragen naar het vrijwillig kader. De moeder hoopt dat de omgang tussen haar en [minderjarige (voornaam)] op korte termijn wordt uitgebreid.

4.2. De vader is het eens met het verzoek van de GI. De vader vindt het nodig dat voor [minderjarige (voornaam)] traumatherapie wordt ingezet, zodat [minderjarige (voornaam)] mogelijk daarna makkelijker met bepaalde situaties kan omgaan.

5 De beoordeling

5.1. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige (voornaam)] verlengen voor de duur van een half jaar, dus tot 16 september 2024, en de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aanhouden. De kinderrechter zal deze beslissing hierna uitleggen.

5.2. Op grond van artikel 1:255 en artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen als nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling. Dat betekent dat het kind nog steeds in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat er daarnaast sprake is van de situatie dat de ouders de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen, niet of niet genoeg accepteren. Tot slot moet bij de kinderrechter wel de verwachting bestaan dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind zelf weer kunnen dragen.

5.3. De kinderrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarden is voldaan. De kinderrechter heeft gelezen en gehoord dat het goed gaat met [minderjarige (voornaam)] op school en bij de vader thuis. Er bestaan ook geen zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader. Toch vindt de kinderrechter dat [minderjarige (voornaam)] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige (voornaam)] heeft in zijn leven al veel meegemaakt. Hij groeit op in een spanningsvolle situatie, tussen twee ouders die het tot op heden niet lukt om met elkaar te communiceren en samen te werken. Er is nog steeds veel wantrouwen tussen de ouders. De kinderrechter heeft de zorg dat [minderjarige (voornaam)] hier last van heeft en dat dit hem belemmert in zijn ontwikkeling. Daarnaast vindt de kinderrechter het zorgelijk dat er nog geen zicht is op een verdere uitbreiding van het contact tussen [minderjarige (voornaam)] en de moeder. De moeder heeft op de zitting verteld dat zij iedere twee weken anderhalf uur omgang heeft met [minderjarige (voornaam)] , onder begeleiding van [instelling] . Op dit moment is nog onduidelijk of en op welke termijn de omgang tussen hen zal worden uitgebreid. Verder heeft de kinderrechter gehoord dat er nog geen individuele hulpverlening is ingezet voor [minderjarige (voornaam)] . Dat moet wel gebeuren omdat dit hem mogelijk kan helpen om bepaalde gebeurtenissen uit het verleden een plek te geven.

5.4. De kinderrechter heeft, vanwege de onderlinge dynamiek en het wantrouwen tussen de ouders, niet de verwachting dat het de ouders zal lukken om de zorgen over [minderjarige (voornaam)] in het vrijwillig kader weg te nemen. De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat de GI langer betrokken blijft om samen met de ouders aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken. De kinderrechter verwacht wel dat het de ouders binnen de aanvaardbare termijn lukt om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige (voornaam)] weer zelf te dragen.

5.5. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat in de komende periode:

passende hulpverlening voor [minderjarige (voornaam)] wordt ingezet; zicht komt op wat er mogelijk is in het uitbreiden van het contact tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] en wat daarvoor nodig is; wordt gewerkt aan het verbeteren van de communicatie tussen de ouders, mogelijk via een traject ouderschapsbemiddeling.

5.6. De kinderrechter vindt het belangrijk om een vinger aan de pols te houden. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van zes maanden, en de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aanhouden. In de komende maanden zal duidelijk moeten worden wat ervoor nodig is om de hulpverlening over te dragen aan hulpverlening in het vrijwillig kader.

5.7. De kinderrechter verzoekt de GI de kinderrechter en alle andere belanghebbenden uiterlijk op 12 augustus 2024 te informeren over de actuele stand van zaken en hierbij aan te geven of zij het verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt. Mocht de GI in het komende half jaar van plan zijn om de ondertoezichtstelling af te sluiten, dan moet zij dit nog wel laten toetsen bij de Raad voor de Kinderbescherming.[1]

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige (voornaam)] tot 16 september 2024;

6.2. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.3. houdt de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aan;

6.4. verzoekt de GI om de kinderrechter en alle belanghebbenden uiterlijk op 12 augustus 2024 te informeren zoals onder 5.7 staat opgenomen.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Artikel 1:265j van het Burgerlijk Wetboek.


Voetnoten

Artikel 1:265j van het Burgerlijk Wetboek.