Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:9508 - Rechtbank Limburg - 1 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:95081 oktober 2025

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 25/2005

(gemachtigde: mr. J. Sopacua)

en

(gemachtigde: mr. K.A.J. Ubags).

  1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de woning van verzoeker voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en verzocht om een voorlopige voorziening, in afwachting van de beslissing van de burgemeester op zijn bezwaar. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.

Procesverloop

  1. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2025 heeft de burgemeester bepaald dat de woning van verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet moet worden gesloten voor de duur van zes maanden met ingang van 26 augustus 2025.

2.1. Verzoeker heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

2.2. De burgemeester heeft per e-mailbericht van 22 augustus 2025 laten weten dat met sluiting van de woning wordt gewacht totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.2.3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.

  2. Dit oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet. Als verzoeker het niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die door de burgemeester nu nog moet worden genomen), kan verzoeker daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank mag in die (bodem)procedure dus anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.

4.1. Op 10 april 2024 werd in de woning ( [adres] ) een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit 458 hennepplanten. Naar aanleiding van deze constatering is destijds aan zowel de eigenaar als de bewoner (niet zijnde verzoeker, want die woonde er destijds nog niet) een schriftelijke waarschuwing gestuurd waarin is medegedeeld dat bij herhaling van teeltactiviteiten in of rond de woning over zou worden gegaan tot sluiting van de woning.

4.2. Op 24 oktober 2024 werd in de woning waarin verzoeker destijds woonde ( [adres] ) ook een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen bestaande uit 215 hennepplanten. Tevens was er sprake van gevaar door manipulatie aan de stroominstallatie en van diefstal van stroom. Ook hier is een schriftelijke waarschuwing gestuurd waarin is medegedeeld dat bij herhaling van teeltactiviteiten in of rond de woning over zou worden gegaan tot sluiting van de woning.

4.3. Verzoeker huurt de woning ( [adres] van Stichting Woonpunt. De burgemeester heeft op 15 juli 20205 een bestuurlijke rapportage van de politie ontvangen. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat er op 17 juni 2025 in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. De kwekerij bestond in totaal 228 uit hennepplanten (softdrugs) (verdeeld over twee kweekruimtes). De hennepplanten waren net geoogst. De resten van de planten gaven aan dat in elke pot was voorzien van 1 hennepplant. In de woning werden verder de volgende goederen aangetroffen:

Verder werd in de bestuurlijke rapportage vastgesteld dat de elektriciteitsvoorziening op illegale wijze was gemanipuleerd. Onderzoek door de netbeheerder heeft bevestigd dat er sprake was van diefstal van stroom. Ook werden er omstandigheden aangetroffen die wezen op een of meerdere opbrengsten uit eerdere oogsten.

4.4. De burgemeester heeft op 23 juli 2025 het voornemen tot woningsluiting voor de duur van zes maanden toegezonden en verzoeker in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Verzoeker heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Is er sprake van een spoedeisend belang? 5. De door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen indien er een spoedeisend belang is, waardoor verzoeker niet kan wachten op een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter dient dus eerst te beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.

5.1. Gelet op het feit dat verzoeker de woning in het geval van sluiting daarvan zal moeten verlaten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende is gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De burgemeester heeft dit ook niet betwist. De zaak zal dan ook verder inhoudelijk worden beoordeeld.

Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan? 6. Verzoeker voert aan dat de burgemeester geen bevoegdheid had op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woning over te gaan, omdat er geen hennepplanten zijn aangetroffen. In de bestuurlijke rapportage staat namelijk dat potten zijn aangetroffen. Nergens is volgens verzoeker onderbouwd dat in alle potten resten van hennepplanten zijn aangetroffen.

6.1. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Gelet op de omschrijving van hennep in lijst II van de Opiumwet[1] moet elk deel van de plant hennep onder hennep in de zin van die wet worden gerekend, waaronder hennepresten[2]. Omdat in dit geval 228 potten met hennepresten (in de zin van de Opiumwet) zijn aangetroffen in een professioneel ingerichte hennepkwekerij – die blijkt uit de hoeveelheid potten, de ventilatie-apparatuur, de (assimilatie)verlichting en CO2 toevoeging – mocht de burgemeester aannemelijk achten dat meer dan een handelshoeveelheid hennep in de kelder aanwezig was en de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan de voorwaarden van artikel 13b van de Opiumwet is voldaan en dat de burgemeester daarom in beginsel bevoegd is om toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet.

De evenredigheidsbeoordeling

  1. Als de burgemeester gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten, geldt daarvoor het beoordelings- en toetsingskader van de Afdeling. Dat kader is beschreven in de uitspraken van 28 augustus 2019[3], 6 juli 2022[4] en 16 juli 2025[5]. Hierbij moet beoordeeld worden of de sluiting van de woning in het concrete geval evenredig is. De evenredigheidsbeoordeling bestaat uit beoordeling van de geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid van het besluit. Als de sluiting van een woning in beginsel geschikt en noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat die sluiting ook evenwichtig moet zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment onvoldoende duidelijk is of het besluit evenwichtig is. De voorzieningenrechter licht dat hierna toe. Reeds daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Zij beoordeelt de geschiktheid en noodzakelijkheid van de sluiting hierna daarom niet.

Evenwichtigheid

  1. Als de sluiting van een woning in beginsel geschikt en noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat die sluiting ook evenwichtig moet zijn.[6] Bij de beoordeling van de evenwichtigheid van (de duur van) de sluiting zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning en de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van de woning is verder dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Het is in de eerste plaats aan de bewoner om vervangende woonruimte te vinden. Wel dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.[7]

8.1. Verzoeker voert aan dat hij in maart 2025 een psychose heeft gehad en in die periode in Vijverdal in Maastricht opgenomen was. Daarnaast heeft verzoeker een nog onverklaarbare toeval gehad, waarbij de buren hem bewusteloos in de gang van zijn woning aantroffen. Sinds deze gebeurtenissen leeft verzoeker voortdurend in angst en verblijft hij veel bij zijn moeder en haar vriend. Dat is de reden waarom het verzoek om een zienswijze in te dienen langs hem heen is gegaan. Ook kampt verzoeker met ADHD waarvoor hij medicatie krijgt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker naar voren gebracht dat de medische rapportage die verzoeker heeft ontvangen van Vijverdal door verzoeker is verbrand en dat verzoeker een brief van de verhuurder heeft ontvangen om de woning te ontruimen. Verzoeker heeft aangegeven nog niet te hebben nagedacht over wat hij moet doen als zijn woning wordt gesloten. Deze omstandigheden zijn volgens verzoeker dermate ernstig en ontwrichtend dat ook in het kader van de evenwichtigheid de gevolgen van een sluiting te vergaand zouden zijn.

8.2. De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen reden om eraan te twijfelen dat verzoeker de door hem genoemde medische problemen daadwerkelijk heeft (gehad), ook al zijn die (nog) niet met stukken onderbouwd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in overweging dat verzoeker ter zitting een kwetsbare indruk maakte. De voorzieningenrechter overweegt dat doordat verzoeker geen zienswijze heeft ingebracht waarin hij zijn medische omstandigheden had kunnen toelichten en onderbouwen, deze omstandigheden in het bestreden besluit onvoldoende in kaart zijn gebracht en door de burgemeester onvoldoende zijn meegewogen. Daardoor is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk wat de gevolgen zijn van een woningsluiting voor verzoeker en of het besluit evenwichtig is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het nodig is dat verzoeker in de bezwaarfase de gelegenheid krijgt zijn medische omstandigheden nader te onderbouwen en zich uit te laten over de mogelijkheden van vervangende huisvesting en dat de burgemeester zich een oordeel vormt over of aannemelijk is dat verzoeker vervangende huisvesting kan vinden of – in het uiterste geval - maatschappelijke opvang voor hem geschikt is en wat het zou betekenen als verzoeker op straat terechtkomt.

8.3. Gezien het voorgaande bestaat op dit moment twijfel of het primaire besluit in bezwaar stand zal houden en is er aanleiding om het belang van verzoeker te laten prevaleren boven dat van de burgemeester.

Conclusie en gevolgen

  1. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om het primaire besluit te schorsen tot zes weken na bekendmaking van een de beslissing op bezwaar.

9.1. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;

  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van de proceskosten van € 1.814,- (wegens rechtsbijstand) aan verzoeker.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen griffier. Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 oktober 2025.

Elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.

Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:55).

ECLI:NL:RVS:2019:2912.

ECLI:NL:RVS:2022:1911.

ECLI:NL:RVS:2025:2922.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (rechtsoverweging 11 e.v.).

Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3262 (rechtsoverweging 6.2).


Voetnoten

Elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.

Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:55).

ECLI:NL:RVS:2019:2912.

ECLI:NL:RVS:2022:1911.

ECLI:NL:RVS:2025:2922.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (rechtsoverweging 11 e.v.).

Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3262 (rechtsoverweging 6.2).