ECLI:NL:RBLIM:2025:9496 - Rechtbank Limburg - 25 augustus 2025
Uitspraak
Formele relaties
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/342682 / JE RK 25-1032
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van:
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen: de raad, regio Limburg, locatie Maastricht,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] , hierna te noemen: de moeder, wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van deze rechtbank,
[de vader] , hierna te noemen: de vader, wonend in [woonplaats] , advocaat: mr. R.R.J.W. Delsing, kantoorhoudend in Heerlen,
1 Het verloop van de procedure
1.1. Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de raad, ontvangen op 12 juni 2025.
1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2025, daarbij is tevens behandeld, maar niet gevoegd met onderhavige zaak, de zaak betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden (zaaknummer: C/03/304002 / FA RK 22-1377) waarin afzonderlijk beschikking zal worden gegeven. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
-
twee vertegenwoordigers van de raad;
-
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-
twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (als toehoorder).
1.3. De moeder is opgeroepen, maar niet verschenen.
1.4. De minderjarige [minderjarige] is door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt in een gesprek met de kinderrechter op 5 augustus 2025. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling een samenvatting van het gesprek aan de verschenen belanghebbenden voorgehouden zodat zij daarop hebben kunnen reageren.
2 De feiten
2.1. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
2.2. [minderjarige] woont bij de vader.
2.3. Bij tussenbeschikking van deze rechtbank van 1 maart 2024, gegeven in de tussen de ouders aanhangige procedure betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden (zaaknummer: C/03/304002 / FA RK 22-1377), is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , nadat de raad daar onderzoek naar heeft verricht en daarover advies heeft uitgebracht, bij de vader bepaald. Verder is bij die beschikking bepaald dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] moet worden hersteld in het kader van een BOR-traject niveau 3. Iedere verdere beslissing op het verzoek van de moeder tot vaststelling van een zorgregeling is door de rechtbank aangehouden.
2.4. Naar aanleiding van het voortijdig beëindigen van het hiervoor vermelde BOR-traject heeft de raad zijn onderzoek in de procedure betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden hervat en uitgebreid met een onderzoek naar de noodzaak van kinderbeschermingsmaatregelen.
3 Het verzoek
3.1. De raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Burea Jeugdzorg Limburg voor de duur van negen maanden en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is gelegen in zijn kwetsbare gezondheid die het afgelopen jaar heeft geleid tot ernstige gezondheidsproblemen en in het ontbreken van contact met de moeder.
3.3. [minderjarige] heeft al enkele jaren geen duurzaam contact met de moeder. [minderjarige] ervaart zeer negatieve gevoelens over de moeder en voelt zich door de moeder in de steek gelaten. Deze gevoelens zijn het afgelopen jaar toegenomen door het feit dat de gezondheid van [minderjarige] is achteruit gegaan en de moeder onbereikbaar is gebleken voor hulpverlening (vanuit het BOR-traject) en later ook voor het ziekenhuis. De moeder is slechts eenmalig bereikbaar gebleken (december 2024) om (telefonisch) toestemming te geven voor het opstarten van een noodzakelijke medische behandeling. [minderjarige] is zich hier in grote mate van bewust en voelt zich hierdoor afgewezen en mist dat de moeder hem steunt.
3.4. Er zijn grote zorgen bij [minderjarige] over het welzijn van de moeder en het niet bereikbaar zijn voor [minderjarige] . Ook de raad maakt zich hierover grote zorgen, met name ook gelet op de medische zorgen over [minderjarige] en de noodzaak van levensbelangrijke medische behandeling. Hoewel er tot op heden geen problemen zijn ontstaat in dit verband, is het niet ondenkbaar dat zulke problemen wel gaan ontstaan in de toekomst. [minderjarige] spreekt uit te missen dat de moeder hem zou kunnen steunen. Hij voelt zich afgewezen door haar en uit aanhoudend zorgen over haar welzijn, daar waar dit andersom zou moeten zijn. Hierdoor kan [minderjarige] onvoldoende toekomen aan een onbelaste ontwikkeling.
3.5. [minderjarige] heeft zich tijdens het BOR-traject niet serieus genomen gevoeld door de hulpverlening die het traject heeft uitgevoerd. [minderjarige] heeft zijn negatieve gevoelens over het verleden onvoldoende met de moeder kunnen delen. In plaats daarvan is hij afgekapt door hulpverlening en kreeg hij te horen dat hij naar de toekomst moest kijken. Dit heeft ervoor gezorgd dat [minderjarige] niet de voor hem nodige erkenning heeft kunnen ervaren en zich door zowel de moeder als de hulpverlening in de kou gezet voelt. Het lijkt te zijn weggezet als ‘beïnvloeding door vader’, terwijl daarbij vergeten wordt dat [minderjarige] spreekt over een ernstig belaste voorgeschiedenis met onveiligheid bij de moeder. Ook het feit dat moeder aan [minderjarige] een bedel met de as van grootmoeder (mz) heeft beloofd en deze belofte niet is nagekomen, vergroot de pijn bij [minderjarige] en het wantrouwen vanuit hem richting haar.
3.6. De raad ziet een jongen die zich in de steek gelaten voelt, geen enkel vertrouwen meer heeft in zijn moeder maar zich ook bezorgd maakt om haar en haar mist. Zeker nu zijn gezondheid ook te wensen overlaat. Dit maakt de situatie complexer dan enkel een negatief moederbeeld. De eigen beleving van [minderjarige] speelt een grote rol bij de ontwikkeling van het negatief moederbeeld, maar vooral ook het handelen van de moeder zelf speelt daarbij een rol.
3.7. De raad onderschrijft de zorg van Tobas (uitvoerder van het BOR-traject), dat [minderjarige] geen of geen daadwerkelijke emotionele toestemming van de vader zou hebben voor contact met de moeder, en dat daardoor een loyaliteitsconflict bestaat bij [minderjarige] , niet. Dat het de vader mogelijk niet voldoende zou lukken om [minderjarige] te steunen, zou wellicht een rol kunnen spelen, maar dit wordt dan wel ook zeer negatief beïnvloed door het feit dat de moeder niet bereikbaar is en het feit dat de vader ziet welk negatief effect dit heeft op [minderjarige] .
3.8. De raad ziet een zeer betrokken vader, die er begrijpelijkerwijs verdriet van heeft hoe zijn zoon lijdt onder het feit dat de moeder niet beschikbaar en bereikbaar is. [minderjarige] en de vader hebben een sterke band, een steunend netwerk dat bestaat uit de grootouders (vz), vrienden en familie. Ook onderhoudt de vader contact met de broers van de moeder, waardoor [minderjarige] contact kan hebben met de familie moederszijde. De raad spreekt zijn waardering uit voor de vader en al hetgeen dat hij voor [minderjarige] doet. Het is niet voor niets geweest dat de raad in het verleden de rechtbank heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen naar de vader; de vader doet het goed.
3.9. De raad ziet echter ook dat de belasting zwaar is voor de vader. Daarbij komt dat er nog een gezaghebbende ouder is, de moeder, die bij voorkeur een rol zou moeten spelen in het leven van [minderjarige] . Hoewel [minderjarige] zeer negatief is over de moeder, ziet de raad dat [minderjarige] diep van binnen een wens heeft om een goed contact te kunnen hebben met ook de moeder. Het is juist vanwege alle teleurstellingen die [minderjarige] heeft ervaren in zijn relatie met de moeder dat [minderjarige] een zelf beschermend mechanisme heeft ontwikkeld waarbij hij de moeder afwijst.
3.10. De ondertoezichtstelling zal ervoor bedoeld zijn om een laatste serieuze poging te doen om het contact tussen [minderjarige] en de moeder waar mogelijk te herstellen, nu het BOR-traject niet is geslaagd. Daarnaast zal er in het kader van de ondertoezichtstelling ook oog zijn voor de complexe problematiek van de moeder en voor wat [minderjarige] , maar ook de moeder, nodig hebben ter ondersteuning. De raad acht de inzet van een gezinsvoogd, die een autoritaire positie kan innemen, daarbij passend. Een gezinsvoogd kan/moet dan letterlijk en figuurlijk bij de moeder aan de deur gaan tegen de achtergrond dat telefonisch contact of het openen van post voor de moeder wellicht overvraging oplevert. De raad heeft ter zitting desgevraagd verklaard ermee te kunnen instemmen om de duur van de ondertoezichtstelling, bij toewijzing daarvan, te beperken tot een minimale duur van zes maanden.
4 De mening van [minderjarige]
4.1. opent het gesprek met de kinderrechter door te vertellen dat hij pas terug is van Disneyland waar hij met de vader, zijn nichten en grootouders (vz) naartoe is geweest. Dat is zwaar geweest gelet op zijn “blessure” aan zijn enkels. [minderjarige] denkt te weten waarover hij zijn mening kenbaar mag komen maken bij de kinderrechter; over de ondertoezichtstelling die de raad verzoekt en over de ‘ouderlijke macht’ van de moeder. [minderjarige] kon niet bij de ouders gezamenlijk blijven wonen door hun echtscheiding. Eerst heeft [minderjarige] bij de moeder gewoond, maar daar ging het niet goed. [minderjarige] heeft hele erge dingen meegemaakt bij de moeder. De ex-partners van de moeder hebben haar mishandeld en een daarvan heeft haar zelfs een keer proberen te wurgen. Als [minderjarige] daarover vertelde, werd hem gezegd dat hij dat gedroomd zou hebben of dat hij zich dat verkeerd zou hebben herinnerd. Hierdoor heeft [minderjarige] zich niet serieus genomen gevoeld. [minderjarige] vertelt dat hij (mentale) schade heeft opgelopen toen hij bij de moeder wegging en bij de vader ging verblijven. Hij had last van hyperventilaties en was bang dat de moeder of de politie [minderjarige] bij de vader zou weghalen. Het BOR-traject dat heeft plaatsgevonden bij Tobas is niet goed verlopen. Het eerste gesprek met de moeder in dat kader is niet goed gegaan. [minderjarige] ervaarde boosheid richting de moeder en heeft dat niet goed kunnen uiten. De moeder heeft [minderjarige] tijdens het BOR-traject een bedel met as van zijn overleden grootmoeder (mz), (van welk overlijden de moeder [minderjarige] overigens niet heeft ingelicht) te doen toekomen, maar is die belofte niet nagekomen en heeft daarover gelogen. [minderjarige] gunt de moeder het allerbeste en wil graag dat de moeder haar leven op de rit krijgt, maar heeft op dit moment geen vertrouwen in de moeder gelet op alles wat er is gebeurd. Alleen als de moeder haar problemen oplost en dit ook bewijst en [minderjarige] oud genoeg is om zelf een keuze daarin te maken, zou [minderjarige] weer contact willen met de moeder. Volgens [minderjarige] heeft de raad niet begrepen dat de moeder spoorloos is en nergens op reageert. Dit gegeven toont volgens [minderjarige] aan dat de moeder er niet voor hem is. [minderjarige] kan veel mensen uit zijn omgeving (grootouders vz, zijn judo-trainer en de vader) vertrouwen, behalve de moeder. Wel erkent [minderjarige] dat hij ook heel veel positieve herinneringen aan de moeder heeft. De mooiste daarvan zijn het bezoeken van de 7 wereldwonderen en de hele dag in de bus mogen meerijden toen de moeder buschauffeur was. Tot slot geeft [minderjarige] aan dat hij het fijn zou vinden als de kinderrechter zich in de te geven beschikking direct naar [minderjarige] richt en hem vertelt wat zijn beslissing is en waarom hij zo beslist.
5 De standpunten van de belanghebbenden
5.1. De moeder is niet verschenen ter zitting en heeft ook op geen andere wijze verweer gevoerd.
5.2. De vader voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair verzoekt de vader bij een toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling deze in duur te beperken tot drie maanden, of anders tot zes maanden. De vader kan zich niet verenigen met een ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Het verzoek van de raad voelt als een straf voor de vader, terwijl hij alles op alles zet in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zodat hij niets tekort komt. De vader werkt fulltime en daarnaast zorgt hij voor [minderjarige] , die overigens niet slechts een blessure heeft zoals hij zelf vertelt, maar echt ernstig ziek is. [minderjarige] en de moeder hebben inmiddels drie-en-een-half jaar geen contact met elkaar. [minderjarige] is teleurgesteld in de moeder en de vader snapt dit volkomen. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder escaleert vrijwel meteen en het contactherstel in het kader van het BOR-traject bij Tobas is niet goed verlopen. Er was behoefte aan een meer specialistische benadering en Tobas heeft dit niet kunnen bieden, waardoor het is misgegaan. Desgevraagd verklaart de vader dat ieder kind er last van heeft als het geen contact heeft met een van de ouders, dus ook [minderjarige] zal er last van hebben, maar de mentale toestand van de moeder staat een goed contact in de weg. Dat [minderjarige] gevoelens ervaart van afwijzing, verdriet en woede wordt erkend, maar dat betekent niet dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De vader zal [minderjarige] ten alle tijden steunen als hij wel weer contact met de moeder wil, maar nu heeft [minderjarige] behoefte aan rust en duidelijkheid, zeker nu contactherstel al jaren het onderwerp is geweest. De moeder houdt zich al jaren afzijdig en is en blijft onbereikbaar. De vader loopt tegen problemen aan in de uitoefening van zijn ouderlijk gezag; het verlengen van het paspoort van [minderjarige] , medische beslissingen en het maken van een schoolkeuze. Een beëindiging van het gezag van de moeder zou in deze meer op zijn plaats zijn dan een maatregel zoals een ondertoezichtstelling. Op de vraag of de medische behandelingen voor [minderjarige] , ondanks de afwezigheid van de moeder, kunnen worden uitgevoerd, antwoordt de vader bevestigend maar plaatst daarbij de kanttekening dat dit niet met zekerheid geldt voor de toekomst indien de medische situatie van [minderjarige] verslechterd. De vader is immers niet de enige die daarover mag en kan beslissen. Als zich in de toekomst problemen voordoen bij het nemen van medische beslissingen omdat de moeder niet beschikbaar of bereikbaar is, zijn er andere manieren om dit op te lossen. Een ondertoezichtstelling is daarvoor niet nodig. Als er sprake is van spoed, in de zin van een noodgeval, kan een behandeld arts ook actie ondernemen zonder toestemming van de moeder en in andere gevallen kan nog altijd gebeld worden met de crisisdienst ten einde het gezag van de moeder (tijdelijk) door een (kinder)rechter te schorsen. Het zou niet in het belang van [minderjarige] zijn als hij nu wéér zijn verhaal zou moeten doen aan (nieuwe) hulpverlening. [minderjarige] was juist opgelucht dat hij eindelijk zijn mening heeft mogen geven bij de kinderrechter in de hoop dat daarmee rekening zou worden gehouden. Op dit moment heeft [minderjarige] contact met een hulpverlener die is ingezet vanuit en op advies van het ziekenhuis in Nijmegen waar [minderjarige] in behandeling is. Dit is geadviseerd onder meer naar aanleiding van het vermoeden van medici dat het langzame herstel van [minderjarige] deels te maken zou kunnen hebben met trauma. [minderjarige] spreekt met deze hulpverlener over zijn medische problematiek, maar ook over hetgeen hij de afgelopen jaren heeft meegemaakt.
6 De beoordeling
6.1. Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is(/zijn) te dragen.
6.2. De kinderrechter stelt voorop dat de Hoge Raad aan het toewijzen van een ‘omgangsondertoezichtstelling’, zoals in deze zaak van [minderjarige] aan de orde is, hoge eisen heeft gesteld (zie hiervoor: HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009, NJ 2002/4). Het toepassen van een ondertoezichtstelling betekent namelijk een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Een ondertoezichtstelling kan gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanig belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
6.3. De kinderrechter is op grond van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling, anders dan de vader betoogt, van oordeel dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Deze ernstige ontwikkelingsbedreiging is gelegen in het ontbreken van enige vorm van contact tussen [minderjarige] en de moeder, de huidige positie van de moeder in het leven van [minderjarige] (en ook ten op zichte van de vader in het kader van hun gezamenlijk ouderschap) en de zeer kwetsbare gezondheid van [minderjarige] . De kwetsbare gezondheid van [minderjarige] is het gevolg van gediagnosticeerde lymfatische vaatmalformatie, een aandoening waar [minderjarige] veel last van ervaart en waarvoor hij al meerdere malen voor behandeling is opgenomen in het ziekenhuis. Deze aandoening beperkt [minderjarige] in het dagelijks leven in die zin dat hij vanwege forse fysieke beperkingen wordt belemmerd in het dagelijks leven en activiteiten die passend zijn bij zijn leeftijd. Zo vertelt [minderjarige] ook tegen de kinderrechter dat zijn reis met de vader (en familie vaderszijde) naar Disneyland voor hem zwaar is geweest vanwege zijn fysieke beperking. De medische situatie van [minderjarige] maakt ook dat het voor hem, meer dan gemiddeld, belangrijk is dat de volwassenen om hem heen voor hem voldoende beschikbaar en zeker bereikbaar zijn. Niet alleen voor de mentale steun die een jongen van de leeftijd van [minderjarige] daarbij nodig heeft en verdient, maar zeker ook vanwege de noodzaak voor het inzetten van medische behandelingen wanneer dat nodig blijkt.
6.4. Wat betreft de positie van de vader stelt de kinderrechter vast dat daarover geen enkele twijfel mogelijk is; [minderjarige] voelt zich enorm gesteund door de vader en de vader is voor [minderjarige] zeker bereikbaar en beschikbaar. Dit vertelt [minderjarige] ook tegen de kinderrechter, maar dat stelt de kinderrechter ook zelf vast op grond van hetgeen in de stukken en uit de verklaringen ter zitting naar voren komt. De onvoorwaardelijke inzet van de vader met betrekking tot de (verzorging en opvoeding van) [minderjarige] verdient een groot compliment en de kinderrechter spreekt net als de raad daarvoor zijn waardering uit. Wat de moeder betreft ligt dat compleet anders. De moeder is al lange tijd niet beschikbaar en bereikbaar gebleken voor [minderjarige] , maar ook voor de vader in het kader van hun gezamenlijk ouderschap. De laatste keer dat [minderjarige] contact heeft gehad met de moeder (buiten een toevallige ontmoeting in het dorp waar [minderjarige] woont) is in het kader van het BOR-traject geweest en dat is niet goed verlopen. De verstandhouding tussen de moeder en [minderjarige] is destijds zodanig verstoord geraakt dat een professionele aanpak voor herstel daarvan noodzakelijk werd geacht. Ondanks de pogingen die zijn gedaan tot herstel van het contact heeft dit niet geleid tot het gewenste resultaat, maar is de situatie nog meer verhard geraakt. Dat is er met name in gelegen dat de negatieve gevoelens die [minderjarige] al over de moeder had, door het verloop van het BOR-traject en de rol die de moeder daarin heeft gehad eerder lijken te zijn bevestigd, dan weggenomen. [minderjarige] ervaart enorme gevoelens van wantrouwen richting de moeder, maar is ook zeer teleurgesteld in de moeder. Dat leidt de kinderrechter af uit het gesprek met [minderjarige] dat is gevoerd. De kinderrechter leidt daaruit ook af dat [minderjarige] het graag anders had gezien en onderschrijft het standpunt van de raad hierover dat [minderjarige] vermoedelijk vanwege de vele teleurstellingen ervoor heeft gekozen zich nu af te zetten tegen de moeder.
6.5. De kinderrechter overweegt in dit verband dat het voor [minderjarige] niet goed is om met deze negatieve gevoelens te blijven zitten. De kinderrechter sluit niet uit dat bij [minderjarige] alsnog een opening voor herstel van het contact kan worden gevonden, maar daarbij benadrukt de kinderrechter dat het standpunt van de moeder daarover onbekend is. De moeder is niet bereikbaar gebleken en lijkt zich om haar moverende redenen, waar vermoedelijk ook (complexe) persoonlijke problematiek aan ten grondslag lijkt te liggen, te hebben teruggetrokken uit het leven van [minderjarige] . Zo is de moeder ook niet bereikbaar geweest voor de raad gedurende het onderzoek, ondanks herhaalde pogingen van de raad daartoe en is zij ook niet ter zitting verschenen om haar kant van het verhaal en haar standpunt over de toekomst en het verzoek van de raad te vertellen.
6.6. Het niet bereikbaar en niet beschikbaar zijn van de moeder maken ook dat [minderjarige] zich grote maakt om de moeder en haar welzijn. Dat hij hoopt dat de moeder haar leven weer op de rails krijgt, zoals hij dat tegen de kinderrechter vertelt, is tekenend daarvoor. Daarnaast maakt [minderjarige] zich ook zorgen over wat de persoonlijke problematiek van de moeder betekent voor zijn eigen (medische) situatie, in die zin dat hij zich zorgen maakt dat hij vanwege de onbereikbaarheid van de moeder niet (op tijd) de juiste medische zorg zal kunnen krijgen. Niet voor niets hebben de huidige behandelaars daar ook zorgen over en is er met steun van de vader hulp voor [minderjarige] ingezet zodat hij ook daarover in vertrouwen kan praten met iemand.
6.7. Al het voorgaande leidt tot het oordeel van de kinderrechter dat een ondertoezichtstelling bij deze stand van zaken gerechtvaardigd is, nu het niet slechts gaat om het ontbreken van contact met de moeder, dus niet alleen om een zuivere omgangsondertoezichtstelling, maar er sprake is van een combinatie met andere omstandigheden in het leven van [minderjarige] die een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] opleveren. Hoewel de kinderrechter het standpunt van de raad, over het doen van een laatste serieuze poging tot herstel van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , onderschrijft, overweegt de kinderrechter dat daarbij het belang en de belastbaarheid van [minderjarige] voorop dient te staan.
6.8. Daarmee bedoelt de kinderrechter dat indien blijkt dat er aan de zijde van de moeder op een termijn van maximaal 6 maanden geen, of onvoldoende mogelijkheden zijn voor het serieus oppakken van een contactherstel met [minderjarige] , de GI in het belang van [minderjarige] dient te handelen. Voorkomen dient te worden dat [minderjarige] opnieuw verlieservaringen opdoet. Het ligt op de weg van de GI om eerst met de moeder in contact te komen en als dat niet lukt, moet worden aangenomen dat de moeder niet open staat voor contactherstel en ook niet open staat voor hulpverlening om haar eigen problematiek aan te pakken. In dat geval lijkt het langer inzetten van een ondertoezichtstelling niet meer aan de orde en zal met de raad en de vader moeten worden gekeken of een andere beschermingsmaatregel moet worden onderzocht of overwogen. [minderjarige] moet verder kunnen met zijn leven. Wellicht dient dan te worden onderzocht wat voor [minderjarige] helpend kan zijn om de situatie met de moeder een plekje te geven waarbij helpend kan zijn als [minderjarige] inzicht krijgt in de problematiek van de moeder.
6.9. Het verplichtend kader van de ondertoezichtstelling acht de kinderrechter noodzakelijk. De vader stelt weliswaar dat hij meewerkt aan in te zetten hulpverlening en dat dit wordt ondersteund door het gegeven dat de vader recent geleden op advies van het ziekenhuis Nijmegen therapeutische hulpverlening voor [minderjarige] heeft ingezet. De kinderrechter ziet en hoort de inzet en medewerking van de vader, maar overweegt dat er ook nog een moeder is die met de uitvoering van het gezag over [minderjarige] is belast. De moeder is onbereikbaar en niet beschikbaar en dat leidt tot problemen. Hoewel het tot op heden is gelukt om de noodzakelijke medische behandelingen voor [minderjarige] in te zetten, brengt het toch de nodige zorgen met zich mee. Zo stelt de vader zelf tijdens de mondelinge behandeling dat er bij een verslechtering van de medische situatie van [minderjarige] weer onzekerheid zal zijn. De vader beroept zich op andere mogelijkheden die de wet biedt om zonder instemming van de moeder medische behandelingen te laten plaatsvinden, zoals het schorsen van de moeder in de uitoefening van haar ouderlijk gezag bij wege van een spoedmaatregel. Daarmee doelt de vader naar de kinderrechter begrijpt op de mogelijkheid die artikel 1:268 BW biedt. De kinderrechter overweegt daarover dat een toepassing van dat artikel niet zonder meer mogelijk is. [minderjarige] is immers ouder dan twaalf jaar en daarvoor geldt dat een schorsing van een van de ouders in de uitoefening van zijn/haar gezag alleen mogelijk is indien de minderjarige niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen. Hoewel het antwoord op die vraag niet persé een moeilijke hoeft te zijn, kan de vraag worden gesteld of het in het belang van [minderjarige] is om dit in een voorkomend geval bij hem neer te leggen. De kinderrechter beantwoordt die laatste vraag ontkennend nu ook duidelijk is geworden dat [minderjarige] zorgen ervaart over de onbereikbaarheid van de moeder met betrekking tot zijn eigen medische situatie zoals hiervoor al overwogen. Dit ondersteunt het oordeel van de kinderrechter dat de regie van de GI noodzakelijk is. De GI kan in een voorkomend geval direct actie ondernemen en alleen al die wetenschap zal wellicht een deel van de zorgen dat [minderjarige] heeft wegnemen. Verder kan de GI ook in het kader van de ondertoezichtstelling het voortouw nemen in het in contact komen met de moeder. De kinderrechter benadrukt dat de betrokkenheid van de GI door de vader niet als een straf moet worden gezien, maar als een toereikende hand om de vader ondersteuning te bieden in zijn uitoefening van goed ouderschap.
6.10. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI, toewijzen. Wat betreft de duur van de ondertoezichtstelling ziet de kinderrechter aanleiding om deze te beperken tot zes maanden. De kinderrechter overweegt daartoe dat een duur van zes maanden voldoende moet zijn om een onderzoek te doen naar de eventuele mogelijkheden van de moeder om alsnog een rol te kunnen spelen in het leven van [minderjarige] en de eventuele verdere stappen die dan moeten worden gezet. Daarnaast heeft de raad ter zitting verklaard zich bij een duur van zes maanden te kunnen aansluiten. De termijn is ook mede ingegeven dat deze voor zowel de vader als [minderjarige] te overzien moet zijn na alle tijd die inmiddels al is verstreken en waarin is geprobeerd zicht te krijgen op de moeder en haar mogelijkheden om mee te werken aan contactherstel, althans om in het leven van [minderjarige] haar gezaghebbende rol uit te voeren.
Bericht van de kinderrechter aan [minderjarige] :
Beste [minderjarige] ,
Op 5 augustus hebben wij met elkaar gesproken en aan het einde van het gesprek heb jij gezegd dat je het fijn zou vinden als ik mijn beslissing aan jou uitleg. Daarom dit bericht.
Wij hebben in ons gesprek gesproken over een ondertoezichtstelling. Jij hebt mij gezegd dat jij liever geen ondertoezichtstelling wil omdat je al veel stress hebt gehad en je alleen je vader nodig hebt. Ik heb besloten om jou toch onder toezicht te stellen en ik zal je ook uitleggen waarom.
Als kinderrechter is het mijn taak om een beslissing te nemen die ik voor jou belangrijk vind. Dat betekent dat ik niet altijd zal doen wat jij graag wil. Ik heb wel heel goed geluisterd naar en nagedacht over wat jij tegen mij hebt verteld.
Je hebt al veel meegemaakt in jouw leven en daar heb je last van. Je hebt ook een ziekte waar je veel last van hebt in het dagelijks leven en de relatie met je moeder is helaas erg verstoord geraakt. Ik begrijp dat je je zorgen maakt om je moeder en over het feit dat zij voor jou onbereikbaar is, terwijl dat wel belangrijk is, juist en ook gelet op jouw medische situatie. Ook begrijp ik dat je heel erg teleurgesteld bent in je moeder. Als kinderrechter maak ik me daardoor, net als de raad, zorgen over jouw verdere ontwikkeling. Een ondertoezichtstelling is geen straf, maar het is ervoor bedoeld om jou maar vooral ook je ouders te helpen. Je hebt een hele goede relatie met je vader en andere familieleden en je vader zorgt erg goed voor jou. Een ondertoezichtstelling kan jouw vader helpen om belangrijke zaken voor jou te regelen, dus ook als je moeder niet bereikbaar is. Dan hoef je je bijvoorbeeld geen zorgen meer te maken over jouw medische situatie en of je moeder bereikbaar is voor belangrijke beslissingen.
We hebben er ook over gesproken dat jij nu geen contact wil met je moeder en dat je daar pas voor open staat als je moeder alles op de rails heeft. De ondertoezichtstelling kan daar ook bij helpen. De gezinsvoogd die betrokken zal zijn kan proberen om met je moeder in contact te komen en om haar dan te helpen om haar leven op de rails te krijgen, zodat gekeken kan worden of een eventueel contact tussen jou en je moeder tot stand kan komen als dat ook voor jou prettig en veilig voelt.
Ik ga jou dus onder toezicht stellen van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, maar ik ga dat wel korter doen dan de raad vraagt. Ik doe dat voor zes maanden omdat ik denk dat dat genoeg tijd geeft om duidelijkheid te krijgen over de situatie van jouw moeder en over jouw situatie. Ik hoop dat je mijn brief aan jou begrijpt en nog eens goed leest. Tot slot wens ik je veel sterkte met alles en succes in je toekomst.
7 De beslissing
De kinderrechter:
7.1. stelt [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] , onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 25 augustus 2025 voor de duur van zes maanden, dus tot 25 februari 2025;
7.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: