Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:9354 - Rechtbank Limburg - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:93544 september 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Roermond

wrakingskamer

Zaaknummer / rekestnummer: C/03/344613 / HA RK 25-141

Datum beslissing 4 september 2025

Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:

[verzoeker], te [plaatsnaam] , verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoeker] , in persoon procederende.

1 De procedure

1.1. Blijkens het proces-verbaal van 14 augustus 2025 en het wrakingsverzoek dat op diezelfde dag is binnengekomen bij de rechtbank heeft [verzoeker] in de zaken met zaaknummers ROE 22/2796, ROE 22/2797 en ROE 23/1279 het verzoek tot wraking gedaan van de rechter mr. F.A. van de Ven (hierna: de rechter).

1.2. De wrakingskamer heeft bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2 De beoordeling

2.1. Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

2.2. Daarbij moet voorop worden gesteld dat, bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter, het uitgangspunt geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

2.3. Naar de wrakingskamer begrijpt, legt [verzoeker] navolgende wrakingsgronden aan het verzoek tot wraking ten grondslag:

2.4. De wrakingskamer stelt voorop dat uit artikel 8:15 Awb blijkt dat een wrakingsgrond gelegen moet zijn in feiten of omstandigheden die de persoonvan de rechter betreffen. Voor alle hiervoor opgenomen wrakingsgronden geldt dat [verzoeker] geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat de behandelend bestuursrechter vooringenomen is tegen [verzoeker] of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestaat. Hetgeen [verzoeker] aan het verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd, kan dan ook geen grond voor wraking opleveren.

2.5. De conclusie is dat de wrakingskamer - gelet op al het voorgaande - het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond acht. De mondelinge behandeling kan om die reden achterwege blijven.

3 De beslissing

De wrakingskamer

3.1. verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen, mr. R.H.J. Otto en mr. A.K. Kleine en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025.

no