ECLI:NL:RBLIM:2025:8270 - Rechtbank Limburg - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 8 [naam] 2025
Zaaknummer: C/03/343714 / FA RK 25-1532
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven.
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMNG, regio Limburg, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonend in [woonplaats] , advocaat: mr. B. Jegers, kantoorhoudend te Heerlen,
de gecertificeerde instellingWILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de GI, gevestigd in Amsterdam.
1 Het verdere verloop van de procedure
1.1. Het verdere procesverloop blijkt uit:
1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 juli 2025. Daarbij zijn verschenen:
1.3. Naderhand is gebleken dat de moeder onjuist is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 24 juli 2025. De moeder was opgeroepen met een oproepbrief met een verkeerde inhoud, namelijk voor de aanvraag van een paspoort of ID-kaart voor [minderjarige 1] . Zodoende heeft er op 28 juli 2025 een nieuwe mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden, waarvoor de moeder wel juist is opgeroepen. Daarbij zijn verschenen:
De moeder en de GI zijn niet verschenen.
2 De nadere feiten
2.1. Op 24 juni 2025 heeft de raad het onderzoek naar het gezag afgerond met rapport en een advies. Op dat moment was [minderjarige 1] nog niet geboren. Het advies luidt:
2.2. Op 2 juli 2025 heeft de raad de rechtbank verzocht het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen.
2.3. Op 14 juli 2025 heeft de raad de rechtbank verzocht om de moeder geheel te schorsen in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en de GI te belasten met de voorlopige voogdij.
2.4. Bij beschikking van 14 juli 2025 is de moeder geschorst in de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] met ingang van 14 juli 2025 tot 14 oktober 2025 en is de GI belast met de voorlopige voogdij voor de duur van drie maanden. De beschikking is afgegeven zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Ook is bepaald dat de belanghebbenden gehoord worden op 24 juli 2025.
3 Het verzoek van de raad
3.1. Ter onderbouwing van het verzoek tot schorsing van het gezag stelt de raad het volgende.
3.2. De moeder is ten gevolge van haar eigen ernstige psychiatrische problematiek en zwakbegaafdheid, niet in staat om [minderjarige 1] te bieden wat zij nodig heeft. De moeder kampt met psychoses, waardoor zij in het verleden meermaals is opgenomen binnen een (gesloten) GGz-instelling. De moeder is gediagnosticeerd met een schizo affectieve stoornis van het bipolaire type en heeft een beperkt ziekte-inzicht. De kans dat de moeder terugvalt in een psychose is volgens Mondriaan erg groot. De moeder is op die momenten onbereikbaar en kan geen beslissingen nemen in het belang van zichzelf of van haar kind(eren). Ook als de moeder niet in een psychose verkeert, is ze niet in staat om beslissingen te nemen in het belang van een ander. De moeder zal voortdurend toezicht en aansturing nodig hebben bij de verzorging van een baby en dat kan feitelijk niet worden geboden door hulpverlening. Hoewel Mondriaan aangeeft dat de moeder momenteel goed is ingesteld op medicatie en gedurende de zwangerschap stabieler is dan de vorige keer, kan ontregeling ieder moment plaatsvinden. Een gerechtelijke zorgmachtiging blijft noodzakelijk om de moeder stabiel te houden, aangezien de verwachting is dat zij medicatie niet langer consequent zal nemen zonder deze machtiging en hulpverlening niet zal accepteren. De huidige zorgmachtiging is verlengd en loopt tot 13 september 2025. Daarnaast zij er zorgen over de leerbaarheid van de moeder. Ze heeft moeite logische verbanden te zien, is beperkt in sociaal en maatschappelijk functioneren en er is sprake van onvoldoende zelfinzicht, reflectie en leervermogen. De moeder is onvoldoende in staat om te zorgen voor zichzelf of voor een ander. De raad is bezorgd over de beperkte rol die de vader kan spelen in de verzorging van [minderjarige 1] . De vader heeft zowel bij de GI als bij betrokken hulpverlening herhaaldelijk aangegeven dat hij vanwege zijn werk onvoldoende kan bijdragen in de zorg voor een kind. De ouders, maar met name de moeder, (h)erkennen niet dat zij onvoldoende in staat zijn om de zorg voor [minderjarige 1] zelfstandig te dragen. Dit maakt dat de ouders niet konden instemmen met een pleegzorgplaatsing van [minderjarige 1] . Ondanks de inzet van hulpverlening, is de situatie van beide ouders onveranderd. Er is verder geen helpend netwerk.
3.3. Ter zitting heeft de raad het volgende aangevuld. De eventueel toekomstige pleegouders van [minderjarige 1] hebben [minderjarige 1] meerdere keren per dag bezocht in het ziekenhuis. De raad heeft nog steeds ernstige zorgen over het opgroeien van [minderjarige 1] bij de moeder. De moeder kampt met persoonlijke problematiek, waardoor ze onvoorspelbaar en onbetrouwbaar is in de opvoeding. De moeder heeft de zorgmachtiging nodig om ervoor te zorgen dat ze stabiel blijft en de medicatie blijft innemen. Tijdens het onderzoek naar gezagsbeëindiging voor [minderjarige 2] is gebleken dat een opname in het moeder-kind-huis geen mogelijkheid was, omdat de zorgvraag te hoog was. De situatie is ten opzichte van toen onveranderd.
4 Het standpunt van de moeder
4.1. De moeder bij monde van haar advocaat ontkent dat ze zwakbegaafd is, een laag IQ heeft, niet voor zichzelf kan zorgen en dat haar woning onhygiënisch is. Ze wil dat de schorsing van haar gezag wordt teruggedraaid. De moeder is van mening dat ze geen eerlijke kans heeft gekregen om te laten zien dat ze voor [minderjarige 1] kan zorgen. De moeder denkt dat ze dat kan samen met haar partner (de vader van [minderjarige 1] ). Ze staat niet onwelwillend tegenover hulpverlening in de thuissituatie. [minderjarige 1] heeft inmiddels de Medium Care verlaten en verblijft in het pleeggezin waar [minderjarige 2] , het zoontje van ouders, ook verblijft. De moeder heeft geen contact met [minderjarige 1] . Er is een vrij beperkte contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] van een uur per twee weken onder begeleiding. De moeder wil in ieder geval eenzelfde zorgregeling met [minderjarige 1] . De situatie van de moeder is niet veranderd ten opzichte van waar vanuit is gegaan door de rechtbank in de beschikking van 1 april 2025 waarbij het gezag van de moeder over [minderjarige 2] werd beëindigd. De moeder wilde aanvankelijk in hoger beroep gaan tegen deze beschikking, maar heeft de beslissing uiteindelijk geaccepteerd.
5 De verdere beoordeling
5.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of de beschikking van 14 juli 2025 op goede gronden is gegeven.
5.2. Op grond van artikel 1:268, eerste lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de rechtbank een ouder geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag schorsen, indien de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. Er dient dan een ernstig vermoeden te bestaan dat een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
5.3. Op grond van artikel 1:268, derde lid, BW kan de rechtbank een gecertificeerde instelling belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige.
5.4. Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat (ten tijde van de indiening van het verzoek) sprake was/is van een ernstig vermoeden dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel nog steeds noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.5. De rechtbank onderbouwt dit oordeel als volgt. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder alleen gesteld dat de feitelijke onderbouwingen van de raad niet kloppen, zonder dat standpunt nader te onderbouwen of te motiveren. Daartegenover heeft de raad een rapport overgelegd, ter zitting naar verwezen en dit rapport ter zitting nader onderbouwd, waaruit blijkt dat [minderjarige 1] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, omdat de ouders (met name de moeder) onvoldoende in staat zijn om te overzien wat een kind (haar baby’tje) nodig heeft. De ouders zijn niet in staat om signalen van een (pasgeboren) kind op te pikken en te lezen, waardoor ze niet adequaat kunnen reageren en [minderjarige 1] niet geboden krijgt wat ze nodig heeft. Zowel op praktisch vlak, zoals het voeden en verschonen/ verzorgen van [minderjarige 1] , als op sociaal-emotioneel vlak, zoals het bieden van troost en nabijheid, liggen grote risico’s waardoor de ontwikkeling van [minderjarige 1] ernstig wordt bedreigd als zij bij haar moeder/ouders zou opgroeien. Daar komt bij dat het de moeder, met name vanwege haar persoonlijke psychiatrische problematiek, niet lukt om haar gezag in het belang van [minderjarige 1] in te zetten. De advocaat van de moeder heeft ter zitting geen verweer gevoerd tegen de psychische problematiek van de moeder, maar heeft erkend dat de psychische problematiek van de moeder aanwezig is en niet zal ophouden te bestaan. De raad heeft op dat facet een uitvoerig rapport overgelegd, waarvan de rechtbank kennis heeft genomen. Uit het rapport blijkt dat een groot aantal informanten (die de moeder al langere tijd begeleiden) bevestigt dat de moeder vanwege haar psychische problematiek niet in staat is om zelfstandig voor [minderjarige 1] te zorgen en in haar behoeften te voorzien. Zo verklaart mevrouw [naam verpleegkundige] , de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van de moeder van Mondriaan, op 29 april 2025, dat het niet haalbaar is voor de ouders om zelf zorg te dragen voor [minderjarige 1] . De heer [naam psychiater] , psychiater van de moeder van Mondriaan, verklaart op 9 mei 2025 dat Mondriaan zich zorgen maakt over het sociale milieu waar [minderjarige 1] in terechtkomt op het moment dat ze na de geboorte mee naar huis zou gaan. Ook maakt Mondriaan zich zorgen over de mogelijkheden van de moeder om de behoefte van een pasgeboren kind op te pikken en daar adequaat op te reageren, wat maakt dat er grote zorgen zijn over de mogelijkheden van de moeder om haar moederschap op een veilige manier vorm te geven. Daarnaast verklaart mevrouw [naam] van Veilig Thuis op 28 april 2025 dat op basis van de persoonlijke problematiek van de ouders, hun beperkte leerbaarheid en ervaringen uit het verleden, het geen mogelijkheid voor [minderjarige 1] is om na de geboorte op te groeien bij de ouders.
5.6. [minderjarige 1] is een kwetsbare, pasgeboren baby met veel gezondheidsproblemen (geelzucht, afwijking aan twee hartklepjes). [minderjarige 1] zal daardoor meer zorg en aandacht nodig hebben dan een gemiddelde baby. Er dient voortdurende alertheid te zijn van de opvoeder(s) en verzorger(s). Op basis van de overgelegde stukken blijkt dat de moeder niet in staat is om voor zichzelf te zorgen en voor haar huisdieren, en daarmee al helemaal niet voor een pasgeboren baby. Deze conclusie wordt ook gedragen door het feit dat het gezag van de moeder over haar andere kinderen ( [minderjarige 3] (16) en [minderjarige 4] (15) ook is beëindigd en beiden elders opgroeien. Daarvan is de beslissing over de gezagsbeëindiging van [minderjarige 2] (1 jaar oud) zeer recent, namelijk op 1 april 2025, uitgesproken. Ter zitting hebben alle belanghebbenden, waaronder ook de moeder, bevestigd dat de situatie onveranderd is ten opzichte van de beschikking van 1 april 2025. De moeder wilde aanvankelijk in hoger beroep gaan tegen deze beschikking, maar heeft de beslissing uiteindelijk geaccepteerd. In dat kader, zoals ook op de zitting is meegedeeld, heeft de rechtbank ambtshalve kennisgenomen van de beschikking van 1 april 2025 over de gezagsbeëindiging van de moeder over [minderjarige 2] , waaruit ook blijkt dat de moeder kampt met forse psychiatrische problematiek (schizo affectieve stoornis, bipolaire type, zwakbegaafd, beperkt ziekte-inzicht, gedwongen opnames met manisch-psychotisch beeld), waardoor zij niet in staat is om voor [minderjarige 2] te zorgen. Tijdens het onderzoek naar gezagsbeëindiging voor [minderjarige 2] is gebleken dat een opname in het moeder-kind huis ook geen mogelijkheid was, omdat de zorgvraag te hoog was. Deze zorgvraag is niet veranderd. Hoewel de moeder hard lijkt te werken aan haar mentale problematiek, is er een zorgmachtiging nodig om te waarborgen dat de moeder haar medicatie blijft nemen. Uit het raadsrapport blijkt dat het innemen van medicatie voor haar psychische problematiek en het onderwerp van anticonceptie steeds onderwerp van discussie blijven en dat het risico bestaat dat de moeder haar medicatie niet meer inneemt op het moment dat de zorgmachtiging wegvalt. Op dat moment bestaat de kans dat de moeder opnieuw in een psychose terechtkomt; in dat geval zijn de risico’s voor [minderjarige 1] , als zij bij haar moeder zou opgroeien, niet te overzien omdat de moeder in een psychose niet bereikbaar is en niet meer in contact staat met de werkelijkheid.
5.7. Daarnaast heeft de moeder ter zitting gesteld dat ze de zorg over [minderjarige 1] samen met de vader kan oppakken. Gebleken is echter dat de vader beperkt (lees: niet) betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . Hij heeft zich, ondanks de inspanningen van de raad, tijdens het gehele raadsonderzoek afzijdig onthouden. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de vader vooral zijn eigen plan trekt en zich concentreert op zijn werk en op het geld op de plank brengen voor ouders maar de zorg over [minderjarige 1] aan de moeder overlaat, en geen invloed heeft of wil hebben op die zorg en overigens geen echte rol van betekenis mag, kan en wil spelen in de zorg voor [minderjarige 1] . Niet aannemelijk is dat de rol van de vader mogelijk zal veranderen, te meer nu hij bijvoorbeeld ook niet is overgegaan tot de erkenning van [minderjarige 1] .
5.8. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer van de moeder moet worden verworpen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beschikking van 14 juli 2025 over de schorsing van het gezag van de moeder en het uitspreken van de voorlopige voogdij op goede gronden is gegeven en dient te worden bekrachtigd. Daarbij benadrukt de rechtbank dat niet ter discussie staat dat de moeder heel graag voor [minderjarige 1] wil zorgen en dat haar verdriet en teleurstelling invoelbaar en begrijpelijk zijn. Haar wens om contact met [minderjarige 1] te kunnen hebben en houden, verdient dan ook aandacht van de GI.
5.9. Op grond van artikel 1:268 lid 5 BW vervalt de schorsing in de uitoefening van het gezag na verloop van drie maanden na de dag van de beschikking, tenzij voor het einde van deze termijn beëindiging van het gezag is verzocht. De schorsing loopt dan door totdat op dit verzoek tot beëindiging van het gezag is beslist. Nu de raad op 2 juli 2025 een verzoek tot gezagsbeëindiging heeft ingediend, zal de schorsing van het gezag van de moeder doorlopen tot het moment dat op dat verzoek is beslist.
6 De beslissing
De rechtbank:
6.1. bekrachtigt de beschikking van 14 juli 2025 en bepaalt dat de schorsing van het gezag en de voogdij over [minderjarige 1] door de GI ook na 14 oktober 2025 doorloopt tot dat op het verzoek tot beëindiging van het gezag is beslist;