Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:7899 - Rechtbank Limburg - 7 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:78997 augustus 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Uitspraak inhoud

beslissing

Zittingsplaats Maastricht

Wrakingskamer

Zaaknummers: C/03/ 343884 / HA RK 25-114 en C/03/344320 / HA RK 25-129

Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken

op de verzoeken van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster], gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoekster, advocaat mr. T.G.L.M. Meevis te Eindhoven,

die strekken tot wraking van mr. B.R.M. de Bruijn en van mr. E.C.M. Hurkens, rechters in de rechtbank Limburg.

1 De procedure

Op 15 juli 2025 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rolrechter, mr. De Bruijn van 22 juni 2025 in de zaak met zaaknummer C/03/341116 tussen [verzoekster] en [naam B.V.] ongegrond verklaard.

Op 20 juli 2025 is namens verzoekster als gedaagde partij in de zaak met zaaknummer C/03/341116 tussen [verzoekster] en [naam B.V.] een verzoek tot wraking tegen de rolrechter, mr. De Bruijn, ingediend.

Op 25 juli 2025 is namens verzoekster een aanvullend verzoek tot wraking ingediend. Dit aanvullend verzoek betreft een beslissing van de rolrechter, mr. Hurkens.

Op 5 augustus 2025 is namens verzoekster een verzoek tot wraking van twee leden van de wrakingskamer ingediend.

2 De beoordeling

Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend: de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.

Procedurele beslissingen als zodanig kunnen nooit een grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Een wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.

Alvorens de wrakingskamer haar oordeel geeft over onderstaande verzoeken tot wraking merkt de wrakingskamer op dat zij de op 5 augustus jl. ingediende verzoeken tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling laat. Op grond van artikel 4, lid 3, in samenhang met artikel 4, lid 2, onder h, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg is de wrakingskamer van oordeel dat er met het indienen van deze wrakings-verzoeken sprake is van evident misbruik van recht.

Het verzoek van 20 juli 2025

Verzoekster stelt in haar verzoek tot wraking van 20 juli 2025 dat de procedure na de wrakingsbeslissing van 15 juli 2025 niet is doorverwezen naar een nieuwe roldatum voor het nemen van de akte tot uitlaten. In plaats daarvan heeft de rolrechter, mr. de Bruijn, uit eigen beweging bepaald dat de zaak voor vonnis staat. Verzoekster kan zich hier niet in vinden en heeft opnieuw een wrakingsverzoek ingediend.

De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing, evenals de beslissing die ten grondslag lag aan het wrakingsverzoek van 22 juni jl., een zuivere procesbeslissing is die geen grond voor wraking is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is hier geen sprake. Ook in de onderbouwing van de eerste wrakingsgrond in het aanvullende verzoek van 25 juli 2025 zijn geen feiten of omstandigheden gelegen die dit anders maken. Het verzoek tot wraking is daarom ongegrond.

Het verzoek van 25 juli 2025

Het verzoek van 25 juli 2025 bevat een tweede wrakingsgrond die ook is gebaseerd op een procesbeslissing. Deze beslissing is echter door een andere rolrechter, mr. Hurkens, genomen. De wrakingskamer beschouwt deze tweede grond daarom als een op zichzelf staand verzoek tot wraking dat net als de eerste procesbeslissing geen grond voor wraking is, waarbij ook hier geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Dit verzoek is daarom ook ongegrond.

Oneigenlijk gebruik van het wrakingsrecht

Verzoekster heeft in de onderliggende procedure binnen drie dagen nadat zij een negatieve beslissing op haar eerste wrakingsverzoek heeft ontvangen een tweede verzoek tot wraking ingediend. Dit tweede verzoek en het aanvullende wrakingsverzoek van 25 juli 2025 zijn ingediend naar aanleiding van procesbeslissingen.

Blijkens het roljournaal heeft (de advocaat van) verzoekster nagelaten om op 18 juni 2025 een conclusie van antwoord te nemen, waarna haar dit recht werd ontnomen door de betrokken rolrechter (zie daartoe de hiervoor onder 1 aangehaalde beslissing). In het voorliggende verzoek van 20 juli 2025 tracht verzoekster onder het kopje ’overige/verzoek tot onbevoegdverklaring c.q. niet-ontvankelijkheidverklaring in de hoofdzaak’ op oneigenlijke wijze alsnog een nieuw verweer in te brengen in de civiele procedure.

De wrakingskamer is van oordeel dat verzoekster van de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen oneigenlijk gebruik maakt. Daarom ziet zij in de handelwijze van verzoekster aanleiding de misbruikbepaling van artikel 39 lid 4, Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van toepassing te verklaren. Dit betekent dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

3 De beslissing

De wrakingskamer

  • laat de verzoeken tot wraking van twee leden van de wrakingskamer buiten behandeling;

Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.J. Otto, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. J.M.E. Derks, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.